Перевод: со всех языков на все языки

I have a wife and six children

1 have

n. rijk, iemand die veel bezittingen heeft
--------
v. hebben; bezitten; verkrijgen; nodig hebben; veroorzaken

have¹

[ hæv] 〈 zelfstandig naamwoord〉

♦voorbeelden:

¶ the haves and the have-nots • de rijken en de armen, de bezitters en de niet-bezitters

————————

have²

, 〈in betekenis II 1-3, 5, 6, 9, 11, 13, 16, en 17 informeel ook〉 have got 〈 had, had〉

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

♦voorbeelden:

¶ have at someone • iemand aanvallen

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 hebben ⇒ bezitten, beschikken over, houden 〈 bezit, eigenschap, gelegenheid, plaats en tijd, verwanten en kennissen, iets dat toegezegd is〉

2 hebben 〈 als onderdeel〉 ⇒ bevatten, bestaan uit

3 krijgen ⇒ ontvangen

4 nemen ⇒ pakken, gebruiken 〈 eten, drinken e.d.〉

5 hebben ⇒ genieten van, lijden aan

6 hebben ⇒ laten liggen, leggen, zetten

7 〈met naamwoord dat een activiteit uitdrukt; vaak te vertalen door werkwoord van dat naamwoord; informeel〉 hebben ⇒ maken, nemen 〈enz.〉

8 toelaten ⇒ dulden, aanvaarden

9 〈 met naamwoord en onbepaalde wijs met to〉 hebben te

10 〈 met naamwoord en onbepaalde wijs of voltooid deelwoord〉 laten ⇒ doen, opdracht geven te

11 〈 met naamwoord en complement van het voorwerp〉 zover krijgen dat ⇒ aan het … krijgen, maken dat

12 〈 met naamwoord en onbepaalde wijs of voltooid deelwoord〉 het moeten beleven dat ⇒ het overkomt/overkwam hem/haar/hun dat

13 in huis hebben ⇒ te gast hebben; 〈 bij uitbreiding〉 uitnodigen, vragen

14 krijgen 〈 kind〉

15 vrijen/slapen met

16 zorgen voor

17 〈 informeel〉 te pakken hebben 〈 letterlijk en figuurlijk〉 ⇒ het winnen van

18 〈Brits-Engels; slang〉 bedriegen ⇒ bij de neus nemen

19 〈 verouderd〉 kennen ⇒ beheersen

♦voorbeelden:

1   he's got billions • hij heeft miljarden

     you can have that old car if you want • je mag die oude kar houden als je wil

     he has an excellent memory • hij beschikt over een voortreffelijk geheugen

     have mercy on us • heb medelijden met ons

     I've got no time • ik heb geen tijd

     you have my word • je hebt mijn woord, mijn woord erop

     I've got it • ik heb het, ik weet het (weer)

     〈 informeel〉 he has it in him (to do a thing like that) • hij is ertoe in staat (zoiets te doen)

     you have something there • daar zeg je (me) wat, daar zit wat in

     he wouldn't have his wife back • hij wou zijn vrouw niet terug (hebben)

     do you have enough wine in? • heb je genoeg wijn in huis?

     have something about/on one • iets bij zich hebben

     what does she have against me? • wat heeft ze tegen mij?

2   the book has six chapters • het boek heeft/bestaat uit zes hoofdstukken

3   this book is nowhere to be had • dit boek is nergens te krijgen

     may I have this dance from you? • mag ik deze dans van u?

     he had a splendid funeral • hij kreeg een schitterende begrafenis

     we've had no news • we hebben geen nieuws (ontvangen)

     you can have it back tomorrow • je kunt het morgen terugkrijgen

4   have breakfast • ontbijten

     have a cigarette • een sigaret nemen/roken

5   have a headache • hoofdpijn hebben

     have a good time • het naar zijn zin hebben

     you have it badly • je hebt het lelijk te pakken

6   we have Malta on our left • Malta ligt s van ons

     let's have the rug in the hall • laten we het tapijt in de hal leggen

7   have a bath • een bad nemen

     have a discussion • discussiëren, een discussie hebben

     have a try • (het) proberen

     have a walk • een wandeling maken

8   I won't have such conduct • ik duld zulk gedrag niet

     I won't have you say such things • ik duld niet dat u zoiets zegt

     I'm not having any • ik pik het niet, ik pieker er niet over

9   I still have quite a bit of work to do • ik heb nog heel wat te doen

10 have one's hair cut • zijn haar laten knippen

     he's finally had it done • hij heeft het eindelijk laten doen

     have a tooth out • een tand laten trekken

11 he finally had his audience laughing • eindelijk kreeg hij zijn publiek aan het lachen

12 he's had his friends desert him • hij heeft het moeten meemaken dat zijn vrienden hem in de steek lieten

13 we can't have people here • we kunnen hier geen mensen ontvangen

     have someone (a)round/in/over • iemand (eens) uitnodigen

     have someone down • iemand uitnodigen 〈 in het bijzonder van boven, uit het noorden of uit de stad〉

     we are having the painters in next week • volgende week zijn de schilders bij ons in huis aan het werk

     have someone up • iemand uitnodigen 〈 in het bijzonder van beneden, uit het zuiden of van het platteland〉

14 have a child by • een kind hebben van

15 he's never had a woman • hij is nog nooit met een vrouw naar bed geweest

16 can you have the children tonight? • kun jij vanavond voor de kinderen zorgen?

17 you've got me there • jij wint; geen idee, daar vraag je me wat

18 John's been had • ze hebben John beetgenomen

19 he has little Latin and less Greek • hij kent maar een beetje Latijn en nog minder Grieks

     〈 niet verouderd〉 have something off • iets uit het hoofd/van buiten kennen

¶ he had it coming to him • hij kreeg zijn verdiende loon

     have it (that) • zeggen (dat), beweren (dat)

     as the Bible has it • zoals het in de bijbel staat

     rumour has it that … • het gerucht gaat dat …

     have it (from someone) • het (van iemand) vernomen/gehoord hebben, het weten (van iemand)

     〈 informeel〉 have had it • hangen, de klos/pineut zijn; niet meer de oude zijn, dood zijn; het beu zijn, er de brui aan geven

     have it in for someone • een hekel hebben aan iemand, de pik hebben op iemand

     〈Brits-Engels; informeel〉 have it away/off (with someone) • neuken (met iemand)

     have it in for someone • de pik hebben op iemand

     have it/the matter out with someone • het (probleem) uitpraten/uitvechten met iemand

     〈 Brits-Engels〉 have someone up (for something) • iemand voor de rechtbank brengen (wegens iets)

     have something on someone • belastend materiaal tegen iemand hebben

     you have nothing on me • je kunt me niks maken

     have nothing on • niet kunnen tippen aan

     have something on/over • beter zijn dan, een streepje voor hebben op

→ have on have on/

III 〈 hulpwerkwoord〉

1 hebben ⇒ zijn

2 〈alleen in aanvoegende wijs verleden tijd; formeel〉had(den)/was/waren ⇒ indien/als … zou(den) hebben/zijn

♦voorbeelden:

1   I have worked • ik heb gewerkt

     he has died • hij is gestorven

2   had he claimed that, he would have been mistaken • had hij dat beweerd, dan zou hij zich vergist hebben

     I had better/best forget it • ik moest dat maar vergeten, het zou beter/het beste zijn als ik dat vergat

     I'd just as soon die • ik zou net zo lief doodgaan

→ have got have got/, have got to have got to/, have to have to/

English-Dutch dictionary > have
2 A

ei
noun

(one of the notes in the musical scale.) la

- A flat
- A sharp

a det un / una

Recuerda que a se emplea delante de una palabra que empieza por consonante; delante de una palabra que empieza por un sonido vocálico se emplea an

a fish un pez

a door una puerta

an orange una naranja

Multiple Entries: A a A,
◊ a sustantivo femenino (pl aes) (read as /a/) the letter A, a

a preposición Nota: La preposición a suele emplearse precedida de ciertos verbos como empezar, ir, oler, sonar etc, en cuyo caso ver bajo el respectivo verbo.No se traduce cuando introduce el complemento directo de persona (ser humano, pronombres personales que lo representan, como quien, alguien, algún etc) o un nombre con un objeto o animal personalizado: amo a mi patria = I love my country, paseo a mi perro = I walk my dog.En los casos en que precede al artículo definido el para formar la contracción al, ver bajo la siguiente entrada, donde también se encontrarán otros ejemplos y usos de a. 1
a) ( indicando dirección) to;

◊ voy a México/la tienda I'm going to Mexico/to the shop;
voy a casa I'm going home; se cayó al río she fell into the river
b) ( indicando posición):

◊ estaban sentados a la mesa they were sitting at the table;
a orillas del Ebro on the banks of the Ebro; se sentó al sol he sat in the sun; se sentó a mi derecha he sat down on my right
c) ( indicando distancia):

◊ a diez kilómetros de aquí ten kilometers from here
2
a) (señalando hora, momento) at;

◊ a las ocho at eight o'clock;
a la hora de comer at lunch time; ¿a qué hora vengo? what time shall I come?; a mediados de abril in mid-April; al día siguiente the next o following day
b) ( señalando fecha):

◊ hoy estamos a lunes/a 20 today is Monday/it's the 20th today

c) al + inf:

◊ se cayó al bajar del tren she fell as she was getting off the train;
al enterarse de la noticia when he learnt o on learning the news
d) ( indicando distancia en el tiempo):

◊ a escasos minutos de su llegada ( después) a few minutes after she arrived;
( antes) a few minutes before she arrived;
◊ de lunes a viernes (from) Monday to Friday
3 (en relaciones de proporción, equivalencia):
◊ tres veces al día three times a day;
sale a 100 euros cada uno it works out at 100 euros each; a 100 kilómetros por hora (at) 100 kilometers per hour; nos ganaron cinco a tres they beat us five three o (AmE) five to three 4 (indicando modo, medio, estilo):
◊ a pie/a caballo on foot/on horseback;
a crédito on credit; funciona a pilas it runs on batteries; a mano by hand; a rayas striped; vestirse a lo punk to wear punk clothes 5
a) ( introduciendo el complemento directo de persona):

◊ ¿viste a José? did you see José?;
no he leído a Freud I haven't read (any) Freud
b) ( introduciendo el complemento indirecto) to;

◊ le escribió una carta a su padre he wrote a letter to his father, he wrote his father a letter;
dáselo a ella give it to her; les enseña inglés a mis hijos she teaches my children English; le echó (la) llave a la puerta she locked the door
c) ( indicando procedencia):

◊ se lo compré a una gitana I bought it from o (colloq) off a gipsy

A, a f (letra) A 'A' also found in these entries: Spanish: a. C. - a.m. - abajeña - abajeño - abanderada - abanderado - abandonar - abandonada - abandonado - abanico - abarquillada - abarquillado - abarrotada - abarrotado - abasto - abatida - abatido - abatirse - abdicar - aberración - abertura - abierta - abierto - abigarrada - abigarrado - abigarrar - ablandar - ablusada - ablusado - abnegada - abnegado - abobada - abobado - abocada - abocado - abogacía - abogada - abogado - abombada - abombado - abonar - abonada - abonado - abonarse - abono - abordar - abordaje - aborregar - abortar - abortiva English: A - A-level - a.m. - abandon - abandoned - abide by - ability - abject - abnormal - aboard - aborigine - abortion - abortive - about - above - above-board - above-mentioned - abrasive - abreast - abridged - abrupt - absent - absent-minded - absolute - absolutely - absorbed - abstemious - abstract - absurd - abundant - abuse - abusive - abysmal - academic - academy - accede - accent - acceptable - access - accident-prone - accidental - accidentally - acclimatized - accommodate - accommodation - accomplish - accomplished - account - account for - accountable

A

tr[æmp, 'æmpeə^SMALLr/SMALL]

symbol

1 ( ampere) amperio; (symbol) A

a ['eɪ] n, pl a's or as ['eɪz] : primera letra del alfabeto inglés

a [ə, 'eɪ] art, an [ən, 'æn] before vowel or silent h)

1) : un m, una f

a house: una casa

half an hour: media hora

what a surprise!: ¡qué sorpresa!

2) per: por, a la, al

30 kilometers an hour: 30 kilómetros por hora

twice a month: dos veces al mes

A (note)

n.

• la (Música) s.f.

a eɪ noun

1)

a) ( letter) A, a f

the A to Z of Gardening — el abecé de la jardinería

he knows his subject from A to Z — conoce el tema perfectamente or de cabo a rabo

to get from A to B — ir* de un sitio a otro

b) ( Mus) la m

A flat/sharp/natural — la bemol/sostenido/natural

A major/minor — la mayor/menor

the piece is in A — la pieza es en la mayor

2)

a) ( in house numbers)

35A — ≈35 bis, ≈35 duplicado

b) ( in sizes of paper) (BrE)

A3 — A3 ( 420 x 297mm)

A4 — A4 ( 297 x 210mm)

A5 — A5 ( 210 x 148mm)

c) ( Transp) ( in UK) (before n)

A road — ≈carretera f or ruta f nacional

I [eɪ]
1. N

1) (=letter) A, a f

A for Andrew — A de Antonio

to get from A to B — ir de A a B

No. 32A — (=house) núm. 32 bis, núm. 32 duplicado

the A-Z of Management Techniques — el manual básico de Técnicas de Gestión, Técnicas de Gestión de la A a la Z

- know sth from A to Z

2) (Mus)

A — la m

A major/minor — la mayor/menor

A sharp/flat — la sostenido/bemol

3) (Scol) sobresaliente m

2.

CPD

A level N ABBR (Brit) (Scol) = Advanced level — ≈ bachillerato m

to take three A levels — presentarse como candidato en tres asignaturas de A level

she has an A level in chemistry — tiene un título de A level en química

A road N — (Brit) ≈ carretera f nacional

"A" shares NPL — acciones fpl de clase A

A side N — [of record] cara f A

A to Z ® N — (=map book) callejero m
A LEVELS Al terminar la educación secundaria obligatoria, los estudiantes de Inglaterra, Gales e Irlanda del Norte pueden estudiar otros dos años para preparar tres o cuatro asignaturas más y examinarse de ellas a los 18 años. Estos exámenes se conocen con el nombre de A levels o Advanced levels. Cada universidad determina el número de A levels y la calificación necesaria para acceder a ella. En Escocia los exámenes equivalentes son los Highers o Higher Grades, que se hacen de unas cinco asignaturas tras un año de estudios. Después se puede optar entre entrar en la universidad directamente o estudiar otro año más, bien para hacer el mismo examen de otras asignaturas, o para sacar los Advanced Highers.

See:

see cultural note GCSE

II

[eɪ] [ˌǝ]
INDEF ART ( before vowel or silent h an) [ˌæn] [ˌǝn] [ˌn]
1) un(a) m / f ; (+ fem noun starting with stressed [a] or [ha]) un

a book — un libro

an apple — una manzana

a soul — un alma

an eagle — un águila

an axe — un hacha

2) (article often omitted in translation)

a) (with professions)

he is an engineer — es ingeniero

I am not a doctor — yo no soy médico

he's a brilliant scientist — es un excelente científico

that child's a thief! — ¡ese niño es un ladrón!

b) (after [tener]/[buscar] if singular object the norm)

I have a wife and six children — tengo mujer y seis hijos

have you got a passport? — ¿tiene usted pasaporte?

I haven't got a car — no tengo coche

she's looking for a secretary — busca secretaria

she has a daughter — tiene una hija

they have a lovely house — tienen una casa preciosa

See:

LOOK FOR in look

c) (after negatives)

you don't stand a chance — no tienes posibilidad alguna

without a doubt — sin duda

without saying a word — sin decir palabra

d) (in expressions)

half an hour — media hora

a fine excuse! — ¡bonita disculpa!

what an idiot! — ¡qué idiota!

a hundred pounds — cien libras

a drink would be nice — me gustaría algo de beber

e) (apposition)

Patrick, a lecturer at Glasgow University, says that... — Patrick, profesor de la Universidad de Glasgow, dice que...

the Duero, a Spanish river — el Duero, un río español

3) (=a certain) un(a) tal

a Mr Smith called to see you — vino a verte un tal señor Smith

4) (=each, per) por

two apples a head — dos manzanas por persona

£80 a week — 80 libras por semana

50 kilometres an hour — 50 kilómetros por hora

30 pence a kilo — 30 peniques el kilo

once a week/three times a month — una vez a la semanaes veces al mes

* * *

a [eɪ] noun

1)

a) ( letter) A, a f

the A to Z of Gardening — el abecé de la jardinería

he knows his subject from A to Z — conoce el tema perfectamente or de cabo a rabo

to get from A to B — ir* de un sitio a otro

b) ( Mus) la m

A flat/sharp/natural — la bemol/sostenido/natural

A major/minor — la mayor/menor

the piece is in A — la pieza es en la mayor

2)

a) ( in house numbers)

35A — ≈35 bis, ≈35 duplicado

b) ( in sizes of paper) (BrE)

A3 — A3 ( 420 x 297mm)

A4 — A4 ( 297 x 210mm)

A5 — A5 ( 210 x 148mm)

c) ( Transp) ( in UK) (before n)

A road — ≈carretera f or ruta f nacional

English-spanish dictionary > A
3 a

ei
noun

(one of the notes in the musical scale.) la

- A flat
- A sharp

a det un / una

Recuerda que a se emplea delante de una palabra que empieza por consonante; delante de una palabra que empieza por un sonido vocálico se emplea an

a fish un pez

a door una puerta

an orange una naranja

Multiple Entries: A a A,
◊ a sustantivo femenino (pl aes) (read as /a/) the letter A, a

a preposición Nota: La preposición a suele emplearse precedida de ciertos verbos como empezar, ir, oler, sonar etc, en cuyo caso ver bajo el respectivo verbo.No se traduce cuando introduce el complemento directo de persona (ser humano, pronombres personales que lo representan, como quien, alguien, algún etc) o un nombre con un objeto o animal personalizado: amo a mi patria = I love my country, paseo a mi perro = I walk my dog.En los casos en que precede al artículo definido el para formar la contracción al, ver bajo la siguiente entrada, donde también se encontrarán otros ejemplos y usos de a. 1
a) ( indicando dirección) to;

◊ voy a México/la tienda I'm going to Mexico/to the shop;
voy a casa I'm going home; se cayó al río she fell into the river
b) ( indicando posición):

◊ estaban sentados a la mesa they were sitting at the table;
a orillas del Ebro on the banks of the Ebro; se sentó al sol he sat in the sun; se sentó a mi derecha he sat down on my right
c) ( indicando distancia):

◊ a diez kilómetros de aquí ten kilometers from here
2
a) (señalando hora, momento) at;

◊ a las ocho at eight o'clock;
a la hora de comer at lunch time; ¿a qué hora vengo? what time shall I come?; a mediados de abril in mid-April; al día siguiente the next o following day
b) ( señalando fecha):

◊ hoy estamos a lunes/a 20 today is Monday/it's the 20th today

c) al + inf:

◊ se cayó al bajar del tren she fell as she was getting off the train;
al enterarse de la noticia when he learnt o on learning the news
d) ( indicando distancia en el tiempo):

◊ a escasos minutos de su llegada ( después) a few minutes after she arrived;
( antes) a few minutes before she arrived;
◊ de lunes a viernes (from) Monday to Friday
3 (en relaciones de proporción, equivalencia):
◊ tres veces al día three times a day;
sale a 100 euros cada uno it works out at 100 euros each; a 100 kilómetros por hora (at) 100 kilometers per hour; nos ganaron cinco a tres they beat us five three o (AmE) five to three 4 (indicando modo, medio, estilo):
◊ a pie/a caballo on foot/on horseback;
a crédito on credit; funciona a pilas it runs on batteries; a mano by hand; a rayas striped; vestirse a lo punk to wear punk clothes 5
a) ( introduciendo el complemento directo de persona):

◊ ¿viste a José? did you see José?;
no he leído a Freud I haven't read (any) Freud
b) ( introduciendo el complemento indirecto) to;

◊ le escribió una carta a su padre he wrote a letter to his father, he wrote his father a letter;
dáselo a ella give it to her; les enseña inglés a mis hijos she teaches my children English; le echó (la) llave a la puerta she locked the door
c) ( indicando procedencia):

◊ se lo compré a una gitana I bought it from o (colloq) off a gipsy

A, a f (letra) A 'A' also found in these entries: Spanish: a. C. - a.m. - abajeña - abajeño - abanderada - abanderado - abandonar - abandonada - abandonado - abanico - abarquillada - abarquillado - abarrotada - abarrotado - abasto - abatida - abatido - abatirse - abdicar - aberración - abertura - abierta - abierto - abigarrada - abigarrado - abigarrar - ablandar - ablusada - ablusado - abnegada - abnegado - abobada - abobado - abocada - abocado - abogacía - abogada - abogado - abombada - abombado - abonar - abonada - abonado - abonarse - abono - abordar - abordaje - aborregar - abortar - abortiva English: A - A-level - a.m. - abandon - abandoned - abide by - ability - abject - abnormal - aboard - aborigine - abortion - abortive - about - above - above-board - above-mentioned - abrasive - abreast - abridged - abrupt - absent - absent-minded - absolute - absolutely - absorbed - abstemious - abstract - absurd - abundant - abuse - abusive - abysmal - academic - academy - accede - accent - acceptable - access - accident-prone - accidental - accidentally - acclimatized - accommodate - accommodation - accomplish - accomplished - account - account for - accountable

A

tr[æmp, 'æmpeə^SMALLr/SMALL]

symbol

1 ( ampere) amperio; (symbol) A

a ['eɪ] n, pl a's or as ['eɪz] : primera letra del alfabeto inglés

a [ə, 'eɪ] art, an [ən, 'æn] before vowel or silent h)

1) : un m, una f

a house: una casa

half an hour: media hora

what a surprise!: ¡qué sorpresa!

2) per: por, a la, al

30 kilometers an hour: 30 kilómetros por hora

twice a month: dos veces al mes

A (note)

n.

• la (Música) s.f.

a eɪ noun

1)

a) ( letter) A, a f

the A to Z of Gardening — el abecé de la jardinería

he knows his subject from A to Z — conoce el tema perfectamente or de cabo a rabo

to get from A to B — ir* de un sitio a otro

b) ( Mus) la m

A flat/sharp/natural — la bemol/sostenido/natural

A major/minor — la mayor/menor

the piece is in A — la pieza es en la mayor

2)

a) ( in house numbers)

35A — ≈35 bis, ≈35 duplicado

b) ( in sizes of paper) (BrE)

A3 — A3 ( 420 x 297mm)

A4 — A4 ( 297 x 210mm)

A5 — A5 ( 210 x 148mm)

c) ( Transp) ( in UK) (before n)

A road — ≈carretera f or ruta f nacional

I [eɪ]
1. N

1) (=letter) A, a f

A for Andrew — A de Antonio

to get from A to B — ir de A a B

No. 32A — (=house) núm. 32 bis, núm. 32 duplicado

the A-Z of Management Techniques — el manual básico de Técnicas de Gestión, Técnicas de Gestión de la A a la Z

- know sth from A to Z

2) (Mus)

A — la m

A major/minor — la mayor/menor

A sharp/flat — la sostenido/bemol

3) (Scol) sobresaliente m

2.

CPD

A level N ABBR (Brit) (Scol) = Advanced level — ≈ bachillerato m

to take three A levels — presentarse como candidato en tres asignaturas de A level

she has an A level in chemistry — tiene un título de A level en química

A road N — (Brit) ≈ carretera f nacional

"A" shares NPL — acciones fpl de clase A

A side N — [of record] cara f A

A to Z ® N — (=map book) callejero m
A LEVELS Al terminar la educación secundaria obligatoria, los estudiantes de Inglaterra, Gales e Irlanda del Norte pueden estudiar otros dos años para preparar tres o cuatro asignaturas más y examinarse de ellas a los 18 años. Estos exámenes se conocen con el nombre de A levels o Advanced levels. Cada universidad determina el número de A levels y la calificación necesaria para acceder a ella. En Escocia los exámenes equivalentes son los Highers o Higher Grades, que se hacen de unas cinco asignaturas tras un año de estudios. Después se puede optar entre entrar en la universidad directamente o estudiar otro año más, bien para hacer el mismo examen de otras asignaturas, o para sacar los Advanced Highers.

See:

see cultural note GCSE

II

[eɪ] [ˌǝ]
INDEF ART ( before vowel or silent h an) [ˌæn] [ˌǝn] [ˌn]
1) un(a) m / f ; (+ fem noun starting with stressed [a] or [ha]) un

a book — un libro

an apple — una manzana

a soul — un alma

an eagle — un águila

an axe — un hacha

2) (article often omitted in translation)

a) (with professions)

he is an engineer — es ingeniero

I am not a doctor — yo no soy médico

he's a brilliant scientist — es un excelente científico

that child's a thief! — ¡ese niño es un ladrón!

b) (after [tener]/[buscar] if singular object the norm)

I have a wife and six children — tengo mujer y seis hijos

have you got a passport? — ¿tiene usted pasaporte?

I haven't got a car — no tengo coche

she's looking for a secretary — busca secretaria

she has a daughter — tiene una hija

they have a lovely house — tienen una casa preciosa

See:

LOOK FOR in look

c) (after negatives)

you don't stand a chance — no tienes posibilidad alguna

without a doubt — sin duda

without saying a word — sin decir palabra

d) (in expressions)

half an hour — media hora

a fine excuse! — ¡bonita disculpa!

what an idiot! — ¡qué idiota!

a hundred pounds — cien libras

a drink would be nice — me gustaría algo de beber

e) (apposition)

Patrick, a lecturer at Glasgow University, says that... — Patrick, profesor de la Universidad de Glasgow, dice que...

the Duero, a Spanish river — el Duero, un río español

3) (=a certain) un(a) tal

a Mr Smith called to see you — vino a verte un tal señor Smith

4) (=each, per) por

two apples a head — dos manzanas por persona

£80 a week — 80 libras por semana

50 kilometres an hour — 50 kilómetros por hora

30 pence a kilo — 30 peniques el kilo

once a week/three times a month — una vez a la semanaes veces al mes

* * *

a [eɪ] noun

1)

a) ( letter) A, a f

the A to Z of Gardening — el abecé de la jardinería

he knows his subject from A to Z — conoce el tema perfectamente or de cabo a rabo

to get from A to B — ir* de un sitio a otro

b) ( Mus) la m

A flat/sharp/natural — la bemol/sostenido/natural

A major/minor — la mayor/menor

the piece is in A — la pieza es en la mayor

2)

a) ( in house numbers)

35A — ≈35 bis, ≈35 duplicado

b) ( in sizes of paper) (BrE)

A3 — A3 ( 420 x 297mm)

A4 — A4 ( 297 x 210mm)

A5 — A5 ( 210 x 148mm)

c) ( Transp) ( in UK) (before n)

A road — ≈carretera f or ruta f nacional

English-spanish dictionary > a
4 keep

1. I
abs

1) is it worth keeping? стоит ли это хранить?

2) this book is yours to keep можете оставить эту книгу себе. эту книгу я вам дарю

3) butter (eggs, meat, apples, etc.) will keep масло и т. д. не испортится; chocolates that will keep шоколад, который может долго лежать

4) the news (this statement, etc.) will keep с этим сообщением и т. д. можно повременить; this information can't keep эту информацию нельзя задерживать /нужно скорее опубликовать/; my revenge will keep отомстить я еще успею; it will keep! успеется!

5) have a family (one's parents, a wife and two children, etc.) to keep иметь на иждивении /содержать/ семью и т. д.
2. II
1) keep somewhere keep at home (indoors, in, etc.) оставаться /сидеть/ дома, не выходить из дому; keep in some manner keep together держаться вместе, не разлучаться; let's keep together or we shall lose each other давайте держаться вместе, а то мы потеряем друг друга; if all the cars keep together we shall be quite safe если все машины пойдут вместе, нам нечего бояться; they kept abreast они шли в одну шеренгу

2) keep in some manner keep well (quite well, all right, etc.) хорошо и т. д. сохраняться; keep for some time cold milk (dried fruit, smoked fish, etc.) keeps longer холодное молоко и т. д. дольше сохраняется / не портится/; fish do not keep long рыба не может долго лежать id how are you keeping? как вы себя чувствуете?, как здоровье?; she is not keeping well она себя неважно чувствует
3. III
1) keep smth. keep one's old letters (one's old clothes, his books, the archives, etc.) хранить старые письма и т. д.; this is [the place] where I keep my things (my money, my stores, etc.) вот где я держу свои вещи и т. д.; he can make money but he cannot keep it он умеет зарабатывать деньги, но не умеет их беречь

2) keep smth. keep this book (this toy, this photograph, etc.) оставлять эту книгу и т. д. себе; since you have found this watch you may keep it раз вы нашли эти часы, то можете оставить их себе [навсегда]; you can keep the box, I don't need it any longer мне больше не нужна эта коробка, оставьте ее себе; keep the change сдачи не надо, оставьте сдачу себе

3) keep smth. keep the job не менять места работы, работать на том же месте; keep one's seat /one's place/ оставаться на месте, не вставать с места; keep one's room не выходить из комнаты; keep one's bed не вставать с постели: keep one's feet удержаться на ногах, не упасть; keep the saddle удержаться в седле; keep one's balance /one's feet/ удерживать равновесие; keep the middle of the road (the road, the path, one's course, etc.) держаться середины /идти по середине/ дороги и т. д.; keep one's way идти своей дорогой, не сворачивать со своего пути; keep the speed идти с той же скоростью, не сбавлять или не увеличивать скорость; keep time отбивать такт; keep good time верно показывать время

4) keep smth. keep one's temper (one's presence of mind, one's self-possession, one's composure, etc.) сохранять спокойствие и т. д., не терять спокойствия и т. д.; keep one's head не терять головы; keep silence молчать, хранить молчание; keep one's distance а) держаться на расстоянии; б) не допускать фамильярности

5) keep smth. keep fruit (vegetables, food, etc.) сохранять фрукты и т. д., не давать фруктам и т. д. портиться; keep its shape (its colour, etc.) сохранять /не терять/ форму и т. д., keep one's figure сохранять фигуру; keep one's looks не дурнеть, сохранять привлекательность; keep good health оставаться в добром здравии

6) keep smb. what is keeping you? почему вы задерживаетесь /опаздываете/?; don't let me keep you я не буду вас задерживать

7) keep smth. keep a bridge (a fort, a fortress, the gates of a town, one's grounds, etc.) защищать /удерживать/ мост и т. д.; keep the wicket защищать ворота (а крикете), keep the goal стоять в воротах, защищать ворота (в футболе)

8) keep smth. keep the rules (the law, order, commandments, etc.) соблюдать /не нарушать/ правила и т. д., придерживаться правил и т. д.; keep a treaty /an agreement/ выполнять /соблюдать/ условия договора; keep an appointment приходить на [деловое] свидание, приходить в назначенное время (место и т. п.); keep a date coll. приходить на свидание: keep one's word (one's promise, etc.) (с)держать слово и т. д., быть верным своему слову и т. д., keep a secret /one's own counsel/ помалкивать, хранить тайну; can you keep a secret? вы умеете молчать /держать язык за зубами/?; keep faith сохранять верность; keep peace сохранять /поддерживать/ мир; keep regular hours ложиться спать и вставать в одно и то же время, вести размеренную жизнь; keep late hours не ложиться /сидеть, работать/ допоздна; keep early hours рано ложиться и рано вставать; we keep late hours in this office в нашем учреждении рабочий день кончается поздно; keep one's birthday (festivals, etc.) отмечать /праздновать/ день рождения и т. д.; keep a fast (Sundays, rites, etc.) соблюдать пост и т. д., keep a ceremony отправлять /совершать/ обряд

9) keep smb. keep a family (an old mother, a wife and six children, etc.) обеспечивать /содержать/ семью и т. д.; at his age he ought to be able to keep himself в его возрасте пора бы самому зарабатывать на жизнь; he doesn't earn enough to keep himself он себя не может прокормить

10) keep smth., smb. keep a car (a garden, a horse, etc.) иметь машину и т. д.; keep an inn (a hotel, a school, etc.) держать небольшую гостиницу и т. д.; he kept a bar у неге был бар, он был хозяином бара; keep chickens (poultry, bees, sheep, cattles, etc.) держать /разводить/ цыплят и т. д.; keep a cook (a gardener, servants, a butler, a maid, etc.) держать повара и т. д.; keep boarders держать постояльцев; keep lodgers пускать жильцов; she keeps my dog when I am away я оставляю у нее свою собаку /она смотрит за моей собакой/, когда уезжаю; keep good (bad, rough, etc.) company водиться / дружить/ с хорошей и т. д. компанией /с хорошими и т. д. людьми/

11) keep smth. keep butter (eggs, tea, wine, meat, etc.) иметь [в продаже] масло и т. д., торговать маслом и т. д., this shop keeps everything you need (fresh eggs, fruit, etc.) в этом магазине есть [в продаже] все, что вам нужно и т. д., keep a stock (a large supply) of machine parts (of vegetables, of socks, etc.) иметь на складе или в ассортименте запас (большое количество) деталей машин и т. д.; do you sell buttons? - I am sorry, but we do not keep them у вас продаются пуговицы? - Нет, у нас их в продаже не бывает

12) keep smth. keep a diary (the score, records, accounts, books, the register, etc.) вести дневник и т. д.; keep house вести хозяйство; keep watch дежурить, стоять на часах
4. IV
1) keep smth. in some manner keep one's papers (one's toys, one's books, etc.) together держать свой документы и т. д. в одном месте; I wish you learnt to keep your things together and not leave them all over the house когда же ты научишься держать свой вещи в одном месте и не разбрасывать их по всему дому?

2) keep smb., smth. somewhere keep the children (the patient, all of us, etc.) at home (here, in, etc.) держать детей и т. д. дома и т. д., не выпускать детей и т. д. из дому и т. д.; the cold weather kept us indoors мы сидели дома /не выходили из дому/ из-за холодной погоды; keep smb., smth. in some manner keep these birds (these animals, these things, etc.) apart (together, etc.) держать этих птиц и т. д. отдельно [друг от друга] и т. д., не держать этих птиц и т. д. в одном месте /вместе/; soldiers kept five abreast солдаты шагали в шеренге по пять [человек] /по пять человек в ряд/

3) keep smb., smth. for some time keep the boys (one's friends, the newcomers, etc.) long (late, etc.) надолго и т. д. задерживать /не отпускать/ мальчиков и т. д.; I won't keep you long я вас долго не задержу; what kept you so late? из-за чего вы задержались допоздна?; keep these books (this picture, his bicycle, etc.) long долго держать у себя эти книги и т. д.; don't keep my dictionary long побыстрее верните мне словарь, не держите мой словарь долго; can you keep his papers a little longer? вы не могли бы задержать [у себя] его документы еще на некоторое время?; keep smb., smth. somewhere what kept him there? что его там удерживало /задержало/?
5. V
1) || keep smb. prisoner держать кого-л. в плену

2) || keep smb. company составить кому-л. компанию
6. VI
semiaux keep smb., smth. in some state keep one's hands clean (warm, etc.) держать руки чистыми и т. д., keep your hands dry смотри, чтобы у тебя были сухие руки; keep the house (the room, etc.) tidy /neat, clean, etc./ содержать дом и т. д. в чистоте; keep the windows open (shut) держать окна открытыми ( закрытыми); keep one's back straight держаться прямо, не горбиться; keep one's eyes open а) держать глаза открытыми; б) не закрывать глаза на происходящее, отдавать себе отчет в том, что происходит; keep one's head cool сохранять спокойствие /хладнокровие/; I want to keep my conscience clean я хочу, чтобы моя совесть была чиста; keep this day free оставлять этот день свободным; keep smb.'s plans secret держать /хранить/ чьи-л. планы в тайне; keep his things intact оставлять его вещи нетронутыми, не дотрагиваться до его вещей; keep meat (fish, etc.) fresh сохранять мясо и т. д. свежим; keep dinner warm не дать обеду остынуть; you must keep yourself warm тебе нельзя охлаждаться, одевайся теплее; keep a razor sharp следить за тем, чтобы бритва не затупилась /всегда была острой/; keep the children quiet не разрешать детям шуметь, утихомирить детей; keep the patient awake не давать больному засыпать; keep the troops alert держать войска в состоянии боевей готовности; keep the prisoner alive сохранять узнику жизнь; keep one's family safe and sound следить за тем, чтобы в семье все были здоровы; keep people happy давать людям счастье; keep the students (the boys, etc.) busy занимать делом студентов и т. д., keep the саг straight веста машину прямо; keep dictionaries (reference books, brushes, etc.) handy держать /иметь/ словарик и т. д. под рукой
7. VIII
semiaux keep smb., smth. doing smth. keep them waiting (him standing, one's mother sitting up, the girl working, etc.) заставлять их ждать и т. д., keep the watch going следить за тем, чтобы часы шли; keep the fire burning поддерживать огонь, не дать костру погаснуть; keep the engine running не выключай мотора; keep a light burning не выключать свет; keep the man going придавать человеку бодрости, поддерживать жизнедеятельность человеческого организма id keep the pot boiling зарабатывать на жизнь, следить за тем, чтобы дела шли; keep the ball rolling поддерживать разговор
8. IX
semiaux

keep smb., smth. in some state keep him interested поддерживать его заинтересованность; keep her advised держать ее в курсе дел, сообщать ей о положении дел /о своих планах и т. п./; keep the headquarters well informed /posted/ постоянно держать штаб в курсе дел, давать в штаб подробную информацию; keep smb. covered держать кого-л. на прицеле; keep one's throat protected закутывать /закрывать/ шею
9. XI
1) be kept somewhere be kept in a refrigerator (in a storehouse, on file, in the larder, etc.) храниться в холодильнике и т. д., vegetables were kept in the cellar овощи держали /хранили/ в погребе; be kept for smth. these books (these files, etc.) are kept for reference эти книги и т. д. keep для справок

2) be kept in some condition this medicine is kept cool and dry это лекарство нужно хранить в сухом и прохладном месте

3) be kept in some place be kept in prison сидеть в тюрьме; be kept in port быть задержанным в порту; he was kept in bed for a whole week его продержали в постели целую неделю; he was kept in with a flu он сидел дома с гриппом; be kept in some manner be kept under arrest /in custody/ находиться /быть/ под арестом; be kept under lock and key содержаться под замком; be kept somewhere by smth. I am kept here by business меня здесь держат дела; we were kept in by rain мы не могли выйти из-за дождя

4) be kept for some time milk curdles when it is kept too long когда молоко долго стоит, оно скисает

5) be kept in some manner the rule (the law, this clause of the treaty, etc.) was punctually kept правило и т. д. точно соблюдалось; his promise (his word) was faithfully kept он оказался верным своему обещанию (своему слову); the secret is solemnly kept тайна строго хранится; the rule is to be kept constantly in mind об этом правиле нельзя ни на минуту забывать; these dates (the festivals, etc.) are solemnly (punctually, usually, etc.) kept эти даты и т. д. торжественно и т. д. отмечаются; be kept somewhere this day is kept all over the world (everywhere, etc.) этот день отмечается во всем мире и т. д.

6) semiaux be kept in some state the road (the garden, etc.) is well (badly) kept дорога и т. д. содержится в хорошем (в плохом) состоянии; his affairs (his books, her accounts, etc.) are kept in good order его дела и т. д. [находятся] в порядке; the methods are kept up-to-date методы все время совершенствуются /модернизируются/; be kept in repair содержаться в хорошем состоянии, не требовать ремонта; the house (the flat, the hotel, etc.) is kept in repair дом и т. д. содержится в хорошем состоянии; my car is kept in repair моя машина всегда в полном порядке

7) semiaux be kept doing smth. people don't like to be kept waiting никому не нравится ждать; the firm is kept going фирма продолжает существовать /работать/
10. XIV
semiaux

keep doing smth. keep smiling (walking, writing, moving, etc.) продолжать улыбаться и т. д.; keep asking questions (bothering them, giggling, etc.) беспрестанно /все время/ задавать вопросы и т. д.: the thought kept recurring /running/ through my head эта мысль сверлила мне мозг; his words kept ringing in my ears его слова все время звучали у меня в ушах; the baby kept crying all night ребенок плакал всю ночь; my shoe-laces keep coming undone у меня все время /то и дело/ развязываются шнурки; he keeps changing his plans он то и дело меняет свой планы
11. XV
semiaux

keep in some state keep healthy (fit, inactive, etc.) оставаться здоровым и т. д., keep warm не остывать: keep calm /quiet, cool/ сохранять спокойствие, оставаться спокойным: keep silent /still/ а) хранить молчание; б) не шуметь; keep slender сохранять стройность; keep alert [все время] быть настороже, keep alive остаться в живых; keep aloof держаться особняком; keep awake бодрствовать; keep friendly оставаться по-прежнему дружелюбным; keep quiet about it никому об этом не рассказывать; keep cheerful быть неизменно веселым: the weather keeps fine (cool, dry, clear, etc.) [все. еще] стоит хорошая и т. д. погода; the meat (this milk, etc.) will keep good (sweet) till tomorrow мясо и т. д. до завтрашнего дня не испортится /простоит/
12. XVI
1) keep to (along, on, behind, etc.) smth., smb. keep to the house (to one's room, to one's office, etc.) не выходить из дому и т. д., keep to the left (to the right, to the middle of the road, to the side of the road, to the hedge, etc.) держаться левой стороны и т. д., идти по левой стороне и т. д.; keep to the north (to the south, etc.) все время идти /держать курс/ на север и т. д.; don't walk on the grass, keep to the path не ходите по траве, идите по дорожке; keep behind me идите за мной следом; keep along the river (along this road for two miles, along the railway line, etc.) идти вдоль /держаться/ реки и т. д., keep at a distance держаться в отдалении /на расстоянии/; keep abreast of /with/ smth. идти в ногу с чем-л.; keep abreast of the lorry (of the motor launch, etc.) не отставать от грузовика и т. д., keep abreast of /with/ the times идти в ногу со временем; keep abreast of /with/ the latest developments in one's subject (of /with/ the progress in technology, of /with/ the current events, with the news, etc.) быть в курсе последних достижений в своей области и т. д., keep abreast of /with/ the fashion не отставать от моды, следить за модой; keep to one's bed не вставать [с постели], быть больным || keep on good (equal, friendly, etc.) terms with smb. сохранять с кем-л. хорошие и т. д. отношения

2) keep out of / from/ smth. keep out of danger (out of trouble, out of harm, etc.) избегать опасности и т. д.; keep out of quarrel не вмешиваться /не встревать/ в ссору; keep out of mischief не проказничать, вести себя пристойно; keep out of the (smb.'s) way не вертеться (у кого-л.) под ногами, не мешать (кому-л.); keep from drink не пить /воздерживаться от/ алкогольных напитков

3) keep for (till, etc.) some time keep for months (for a few days, etc.) сохраняться /стоять/ месяцами и т. д.; these apples will keep till spring эти яблоки могут лежать до весны; keep in (on, etc.) smth. milk (fish, meat, etc.) will keep in the freezer (on ice, etc.) молоко и т. д. в морозильнике и т. д. хорошо сохраняется /не портится/; meat doesn't keep in hot weather в жаркую погоду мясо быстро портится || keep in good health оставаться здоровым, не болеть; keep in good repair быть в хорошем состоянии, не требовать ремонта

4) keep till (for) smth. the matter (the news, your story, etc.) will keep till morning (for another week, etc.) это дело и т. д. может подождать до утра и т. д., с этим делом и т. д. можно повременить до утра и т. д.

5) keep to smth. keep to the subject (to the point, to one's argument, to the same course of action, to the truth, etc.) не отклоняться /не отходить/ от темы и т. д.; keep to the rules /to the regulations/ соблюдать правила, действовать в соответствии с правилами; keep to the pattern придерживаться данного образца; keep to one's word /to one's promises, to the pledge/ сдержать данное слово; keep to one's determination неуклонно /твердо/ осуществлять свое намерение; keep to a strict diet соблюдать строгую диету, быть на строгой диете; keep to gruel (to plain food, etc.) сидеть на каше и т. д.; keep to one's native language (to the local dialect, etc.) пользоваться родным языком /говорить на родном языке/ и т. д., keep within smth. keep within one's income (within one's means, etc.) жить в соответствии со своим доходом и т. д., keep within the budget не выходить из бюджета; keep within the law держаться в рамках закона; keep within the bounds of truth and dignity не уклоняться от истины и не терять /не ронять/ достоинства; keep in touch with smb., smth. поддерживать связь /контакт/ с кем-л., чем-л.; keep in touch with everything не отставать от века, быть в курсе всего

6) keep at smth. keep at the subject (at one's French, etc.) упорно заниматься /работать над/ этим предметом и т. д.; keep at one's studies упорно заниматься; in spite of all we said he kept at the job несмотря на наши увещевания, он упорно делал /продолжал/ свое дело; keep at smb. keep at one's brother приставать к /надоедать/ своему брату; keep at him with appeals for money (for payment, for help, etc.) приставать к нему с просьбами дать денег и т. д.
13. XVII
keep from doing smth. keep from laughing (from crying, etc.) удерживаться от смеха и т. д.; I could not keep from smiling (from giving expression to my admiration, etc.) я не мог не улыбнуться и т. д.; I tried to keep from looking at her я старался не смотреть на нее
14. XVIII
keep to oneself my father (the boy, etc.) kept generally (most of the time, always, etc.) to himself мой отец и т. д. обычно и т. д. держался особняком / мало с кем общался/; keep smth. to oneself keep the news (the matter, one's impressions, one's remarks, etc.) to oneself держать эти новости и т. д. в тайне, никому не рассказывать этих новостей и т. д.; he kept his sorrow /grief/ to himself он ни с кем не делился своим горем; keep smth. about oneself keep some change about oneself иметь при себе мелочь; I never keep important papers about myself я никогда не ношу с собой важные документы; keep smth. for oneself you may keep the picture for yourself эту картину можете оставить себе /взять себе/ насовсем || keep oneself to oneself а) быть необщительным; б) держаться в стороне, не лезть в чужие дела
15. XXI1
1) keep smb., smth. in (at, on, under, eft.) smth. keep the child in bed держать ребенка в постели, не разрешать ребенку вставать; keep a rabbit in a box (lions at the zoo, a prisoner in a cell, a thief in prison, books in a bookcase, a stick in one's hand, etc.) держать кролика в ящике и т. д.; keep one's letters under lock and key держать свои письма под замком; keep a man in custody держать человека под арестом; keep smb. in irons держать кого-л. в кандалах, заковать кого-л. [в цепи]; keep the key in the lock (one's hands in one's pockets, etc.) не вынимать ключ из замка и т. д.; keep a revolver in one's pocket носить револьвер в кармане; keep one's money in a safe хранить деньги в сейфе; keep one's head above water держаться на поверхности; keep the river within its bed не дать реке выйти из берегов, удерживать реку в русле; keep the chain on the door держать дверь на цепочке; keep smb., smth. for some time will you keep my dog for a month? нельзя ли оставить у вас на месяц [мою] собаку?

2) keep smb., smth. at (from, out of) smth., smb. keep the students at work /at their job/ (at their studies, etc.) не разрешать студентам прекращать работу и т. д., you must keep him at his books вы должны следить, чтобы он усердно занимался; keep the boy at school оставлять мальчика в школе; keep children (workers, etc.) from [their] work (from their task, etc.) не давать детям и т. д. работать и т. д., these books keep me from work эти книги отвлекают меня от работы; keep the boy from school не пустить мальчика в школу; keep him from these people не давать ему общаться или водить дружбу с этими людьми; keep the tears from one's eyes удержать слезы; keep them from danger (the girl from all harm, etc.) уберегать их от опасности и т. д.; keep him out of my way! a) убери его с дороги!; б) пусть он не вертится у меня под ногами!; keep children out of school не пускать детей в школу, не давать детям учиться; keep children out of mischief не давать детям проказничать; keep her out of trouble (out of harm's way, etc.) уберечь ее от неприятностей и т. д.; how can we keep the boy out of her clutches? как нам оградить парня от ее влияния?

3) keep smth., smb. for (till, etc.) some time keep the fruit till evening оставить фрукты на вечер; she will keep the cake until tomorrow она оставит торт до завтрашнего дня /на завтра/; keep him for an hour задержи его на час; keep smth. for smth., smb. keep this meat for dinner (the wine for company, this bit of gossip for her, etc.) приберегать /оставлять/ это мясо на обед и т. д., keep the money for the future откладывать деньги на будущее; I keep the book for reference я держу эту книгу для справок; keep a seat for me займите мне место; I kept this picture for you я оставил эту картину для вас; keep smth. from smb. keep the news from her friends (something from me, etc.) утаивать эту новость от друзей и т. д., не сообщать эту новость друзьям и т. д., she can keep nothing from him она от него ничего не может скрыть

4) keep, smb. , smth. in (under) smth. keep the man in a state of fear (in awe of him, in suspense, in ignorance, etc.) держать человека в состоянии страха и т. д.; keep a child in good health [постоянно] следить за здоровьем ребенка; keep the village (enemy troops, etc.) under fire держать деревню и т. д. под огнем /под обстрелом/; keep the house (the ship. etc.) in good condition (in a state of repair, etc.) (содержать дом и т. д. в хорошем состоянии и т. д.; keep smth. under observation держать что-л. под наблюдением || keep him at a distance /at an arm's length/ не подпускать его близко, держать его на расстоянии; keep smb., smth. in mind помнить /не забывать/ кого-л., чего-л.; will you keep me in mind? вы будете иметь меня в виду?; keep smb. in the dark about smth. coll. не сообщать кому-л. /держать кого-л. в неведении/ относительно чего-л.; keep one's wife (one's mother, etc.) in the dark about one's plans держать жену и т. д. в неведении относительно своих планов; keep smb.'s mind off smth. отвлекать кого-л. от чего-л.; keep his mind off his troubles не давать ему думать о неприятностях; keep smb. to his promise /to his word/ вынудить / заставить/ кого-л. сдержать свое обещание ( свое слово); keep track of smth. следить за чем-л.; keep track of events быть в курсе событий, следить за событиями; keep smb., smth. in check сдерживать кого-л., что-л.; keep the epidemic of typhus (the process of erosion, the enemy, etc.) in check препятствовать распространению эпидемии тифа и т. д.

5) keep smth. for some time if you want to keep fish (meat, butter, etc.) for a long time (for a month, etc.) freeze it если вам надо сохранить рыбу и т. д. подольше /чтобы рыба и т. д. долго полежала/ и т. д., заморозьте ее

6) keep smb. on smth. keep the patient on a diet (on gruel, on milk, etc.) держать больного на диете и т. д., keep smth. at some level keep the temperature at 80° (the speed at 60 miles per hour, etc.) поддерживать /держать/ температуру на уровне восьмидесяти градусов и т. д. || keep расе /step/ with smb., smth. идти в ногу с кем-л., чем-л., не отставать от кого-л., чего-л.; keep расе with the times (with the events, with the rest of team, etc.) идти в ногу со временем и т. д., keep company with smb. дружить с кем-л.; keep company with grown-up girls водиться /дружить/ со взрослыми девочками

7) keep smb. at /in/ smth. keep employees at the office (the delegates at the conference, me at home, him in the country, etc.) задерживать служащих на работе и т. д., there was nothing to keep me in England меня ничего больше не задерживало /не удерживало/ в Англии

8) keep smth. against smb. keep a town (a fort, a castle, a road, etc.) against the enemy защищать город и т. д. от противника; keep smth. at smth. keep the goal at football стоять в воротах, защищать ворота [во время футбольного матча]

9) keep smb. on smth. he cannot keep a wife on his income на свои доходы он не может содержать жену; keep smb. in smth. coll. keep smb. in cigarettes (in chocolates, in nylons, etc.) хватать кому-л. на сигареты и т. д., keep oneself in clothes (in food, in beer, etc.) обеспечивать себя одеждой и т. д., such jobs barely kept him in clothes такие заработки едва покрывали его расходы на одежду; keep smb. in хате state the miser kept his mother and sister in poverty этот скупец держал свою мать и сестру в нищете

10) keep smth., smb. for smth. keep fruit (butter, fresh eggs, stamps, postcards, etc.) for sale торговать фруктами и т. д., иметь фрукты и т. д. в продаже; keep dogs (hens, birds, etc.) for sale держать собак и т. д. на продажу || keep eggs (butter, etc.) in store /in reserve/ иметь запасы яиц и т. д.; what do you keep in stock? что у вас есть в наличии /в ассортименте, в продаже/?
16. XXII
1) keep smb., smth. from doing smth. keep one's brother from going there (the child from talking too much, etc.) удерживать брата от этой поездки и т. д., не давать брату поехать туда и т. д.; keep him from asking questions не давай /не позволяй/ ему задавать вопросы; keep the enemy from getting to know our plans (the child from hurting himself, the girl from learning too much, etc.) не допустить, чтобы противник узнал о наших планах и т. д.; keep the old man from falling (the fruit from rotting, etc.) не дать старику упасть и т. д.; keep the child from eating too much не допускать, чтобы ребенок ел слишком много; what shall I do to keep this light dress from getting dirty? что мне делать, чтобы это светлое платье не пачкалось /не грязнилось/?; we must do something to keep the roof from falling надо что-то сделать, чтобы не обвалилась крыша; the noise kept him from sleeping шум мешал ему спать; urgent business kept us from joining you срочные дела помешали нам присоединиться к вам

2) || keep smb., smth. in training поддерживать кого-л., что-л. в хорошей форме; you should keep your memory in training вы должны все время тренировать память; what's the best way of keeping the team in training? как лучше всего держать команду в спортивной форме?
17. XXIV1
keep smth. as smth.

1) keep this photo (this little book, etc.) as a remembrance хранить эту фотографию и т. д. как память

2) keep the date as a day of mourning (as a jubilee, as a holiday, etc.) отмечать эту дату как день траура и т. д.
18. XXV
keep where... keep where you are не трогайтесь с места

English-Russian dictionary of verb phrases > keep
5 Familie

f; -, -n family (auch LING., ZOOL., BOT.); ( die) Familie Miller the Miller family, the Millers; eine Familie gründen start a family; Familie haben have a family, have children; sechsköpfige Familie family of six; das bleibt in der Familie it will go no further; es liegt in der Familie it runs in the family; das kommt in den besten Familien vor umg. it happens to the best of us

* * *

die Familie

family; kinfolk

* * *
Fa|mi|lie [fa'miːliə]
f -, -n
family
Familie Müller — the Müller family

Familie Otto Francke (als Anschrift) — Mr Mrs Otto Francke and family

eine Familie gründen — to start a family

Familie haben (inf) — to have a family

aus guter Familie sein — to come from a good family

es liegt in der Familie — it runs in the family

zur Familie gehören — to be one of the family

es bleibt in der Familie — it'll stay in the family

See:

→ beste(r, s)

* * *

die

1) ((singular or plural) a man, his wife and their children: These houses were built for families; The (members of the) Smith family are all very athletic; ( also adjective) a family holiday.) family

2) (a group of people related to each other, including cousins, grandchildren etc: He comes from a wealthy family; ( also adjective) the family home.) family

3) (the children of a man and his wife: When I get married I should like a large family.) family

4) (a group of plants, animals, languages etc that are connected in some way: In spite of its name, a koala bear is not a member of the bear family.) family

* * *

Fa·mi·lie

<-, -n>

[faˈmi:li̯ə]

f family

aus guter \Familie sein to come from [or to be of] a good family, to be of good stock form

eine kinderreiche \Familie a large family, a family with many children

eine vierköpfige \Familie a family of four

in[nerhalb] der \Familie bleiben to stay in the family

zur \Familie gehören to be one of the family

eine \Familie gründen (geh) to start a family

\Familie haben (fam) to have a family

das liegt in der \Familie it runs in the family

das kommt in den besten \Familien vor (fam) it can happen in the best of families

„\Familie Lang“ “The Lang Family”, “Mr and Mrs Lang and family”

* * *

die; Familie, Familien

1) family

Familie Meyer — the Meyer family

Familie haben — (ugs.) have a family

eine Familie gründen — (heiraten) marry; (Kinder bekommen) start a family

das bleibt in der Familie — it will stay in the family

das kommt in den besten Familien vor — it happens in the best families

das liegt in der Familie — it runs in the family

2) (Biol.) family

* * *

Familie f; -, -n family ( auch LING, ZOOL, BOT);

(die) Familie Miller the Miller family, the Millers;

eine Familie gründen start a family;

Familie haben have a family, have children;

sechsköpfige Familie family of six;

das bleibt in der Familie it will go no further;

es liegt in der Familie it runs in the family;

das kommt in den besten Familien vor umg it happens to the best of us

* * *

die; Familie, Familien

1) family

Familie Meyer — the Meyer family

Familie haben — (ugs.) have a family

eine Familie gründen — (heiraten) marry; (Kinder bekommen) start a family

das bleibt in der Familie — it will stay in the family

das kommt in den besten Familien vor — it happens in the best families

das liegt in der Familie — it runs in the family

2) (Biol.) family

* * *

-n f.

family n.

Deutsch-Englisch Wörterbuch > Familie
6 support

sə'po:t
1. verb
1) (to bear the weight of, or hold upright, in place etc: That chair won't support him / his weight; He limped home, supported by a friend on either side of him.) aguantar, sostener

2) (to give help, or approval to: He has always supported our cause; His family supported him in his decision.) apoyar, secundar, respaldar

3) (to provide evidence for the truth of: New discoveries have been made that support his theory; The second witness supported the statement of the first one.) corroborar, confirmar

4) (to supply with the means of living: He has a wife and four children to support.) mantener

2. noun
1) (the act of supporting or state of being supported: That type of shoe doesn't give the foot much support; The plan was cancelled because of lack of support; Her job is the family's only means of support; I would like to say a word or two in support of his proposal.) apoyo, soporte

2) (something that supports: One of the supports of the bridge collapsed.) soporte

•

- supporter
- supporting

support¹ n

1. apoyo

I couldn't have done it without your support no lo habría podido hacer sin tu apoyo

2. soporte

the roof is held up by a central support un soporte central aguanta el techo

support² vb

1. sostener

five stone pillars support the bridge cinco pilares de piedra sostienen el puente

2. mantener

he is the only one with a job and he supports the whole family es el único que trabaja y mantiene a toda la familia

3. apoyar

I'll support the proposal apoyaré la propuesta

4. ser de

which team do you support? ¿de qué equipo eres?

support

tr[sə'pɔːt]

noun

1 (physical - gen) apoyo, sostén nombre masculino; (- thing worn on body) protector nombre masculino

2 (of building) soporte nombre masculino, puntal nombre masculino

3 (moral) apoyo, respaldo

■ you have our full support cuentas con nuestro total apoyo

■ he was a great support to me when my father died me apoyó mucho cuando se murió mi padre

4 (financial) ayuda económica, apoyo económico; (sustenance) sustento; (person) sostén nombre masculino

■ the scheme is run without government support el proyecto funciona sin ninguna ayuda gubernamental

■ he had no means of support no tenía ninguna fuente de ingresos

5 (supporters) afición nombre femenino

6 (evidence) pruebas nombre femenino plural

transitive verb

1 (roof, bridge, etc) sostener; (weight) aguantar, resistir; (part of body) sujetar

■ I don't think that shelf can support so many books no creo que esa estantería aguante tantos libros

2 (back, encourage) apoyar, respaldar, ayudar; (cause, motion, proposal) apoyar, estar de acuerdo con

■ my parents have always supported me in everything I've done mis padres siempre me han apoyado en todo lo que he hecho

3 SMALLSPORT/SMALL (follow) seguir; (encourage) animar

■ which team do you support? ¿de qué equipo eres?

4 (keep, sustain) mantener, sustentar, sostener; (feed) alimentar

5 (corroborate, substantiate) confirmar, respaldar, apoyar, respaldar

6 formal use (endure) soportar, tolerar

\

SMALLIDIOMATIC EXPRESSION/SMALL

in support (in reserve) de apoyo

in support of somebody/something en apoyo de alguien/algo, a favor de alguien/algo

to drum up support for somebody/something conseguir apoyo para alguien/algo

to support oneself ganarse la vida

support group (offering help) grupo de apoyo 2 (musicians) grupo telonero

support [sə'port] vt

1) back: apoyar, respaldar

2) maintain: mantener, sostener, sustentar

3) prop up: sostener, apoyar, apuntalar, soportar

support n

1) : apoyo m (moral), ayuda f (económica)

2) prop: soporte m, apoyo m

support

n.

• apoyo s.m.

• arrimadero s.m.

• arrimo s.m.

• ayuda s.f.

• báculo s.m.

• encomienda s.f.

• entibo s.m.

• muleta s.f.

• puntal s.m.

• pábulo s.m.

• respaldo s.m.

• soporte s.m.

• sostenimiento s.m.

• sostén s.m.

• suspensorio s.m.

• sustento s.m.

• sustentáculo s.m.

v.

• afianzar v.

• apadrinar v.

• apoyar v.

• apuntalar v.

• mantener v.

(§pres: -tengo, -tienes...-tenemos) pret: -tuv-

fut/c: -tendr-•)

• respaldar v.

• soportar v.

• sostener v.

(§pres: -tengo, -tienes...-tenemos) pret: -tuv-

fut/c: -tendr-•)

• sustentar v.

I sə'pɔːrt, sə'pɔːt
transitive verb

1) ( hold up) \<\<bridge/structure\>\> sostener*

the roof is supported by six columns — el tejado descansa sobre or se apoya en seis columnas

the chair couldn't support his weight — la silla no pudo aguantar or resistir su peso

2)

a) (maintain, sustain) \<\<family/children\>\> mantener*, sostener*, sustentar

to support oneself — ganarse la vida or (liter) el sustento

the hospital is supported entirely by private donations — el hospital está enteramente financiado por donaciones de particulares

b) ( Comput) admitir

3)

a) ( back) \<\<cause/motion\>\> apoyar

which team do you support? — ¿de qué equipo eres (hincha)?

I support the Greens — estoy con los verdes

b) ( back up) apoyar

4) ( corroborate) \<\<theory\>\> respaldar, confirmar, sustentar

II

noun

1)

a) c ( of structure) soporte m

b) u ( physical)

the pillars provide the support for the arches — los pilares sirven de apoyo a los arcos

to lean on somebody for support — apoyarse en alguien (para sostenerse)

2)

a) u ( financial) ayuda f (económica), apoyo m (económico)

he has no means of support — no tiene ninguna fuente de ingresos

b) c ( person) sostén m

3) u (backing, encouragement) apoyo m, respaldo m

I've had absolutely no support from you — no me has apoyado en absoluto

I went with her to give her (moral) support — la acompañé para que se sintiera apoyada or respaldada

4) u

a) ( Mil) apoyo m, refuerzo m

b) ( backup) servicio m al cliente

technical/dealer support — servicio técnico/de ventas; (before n) <package, material> adicional, suplementario

5)

in support of — (as prep)

he spoke in support of the motion — habló a favor de or en apoyo de la moción

a demonstration in support of the President — una manifestación de apoyo al presidente

she could produce no evidence in support of her claim — no pudo presentar pruebas en apoyo de su demanda

[sǝ'pɔːt]
1. N

1) (for weight)

a) (=object) soporte m

use the stool as a support for your feet — usa el taburete como soporte para los pies

steel supports — soportes mpl de acero

b) (=capacity to support) soporte m

a good bed should provide adequate support for your back — una buena cama debe ofrecerle un soporte adecuado para su espalda

to lean on sb for support — apoyarse en algn

c) (Med) soporte m

back support — espaldera f

2) (fig)

a) (=help) apoyo m

I've had a lot of support from my family — mi familia me ha apoyado mucho or me ha dado mucho apoyo

she was a real support to her mother — fue un verdadero apoyo para su madre

• to give sb support — dar apoyo a algn, apoyar a algn

• moral support — apoyo moral

b) (=backing) apoyo m

he has given his support to the reform programme — ha apoyado or respaldado el programa de reforma, ha dado su apoyo or respaldo al programa de reforma

do I have I your support in this? — ¿puedo contar con tu apoyo para esto?

our support comes from the workers — los que nos apoyan son los obreros

• their capacity to act in support of their political objectives — su capacidad de actuar en pos de sus objetivos políticos

a campaign in support of these aims — una campaña en apoyo de estos objetivos

he spoke in support of the motion — habló en apoyo de la moción

• popular support — apoyo m popular

c) (financial) ayuda f, respaldo m

financial support — ayuda f económica, respaldo m económico

they depend on him for financial support — económicamente dependen de él

with Government support — con la ayuda del Gobierno, respaldado por el Gobierno

a man with no visible means of support — un hombre sin una fuente de ingresos aparente

d) (esp Comm) (=backup) servicio m de asistencia (al cliente)

• after-sales support — servicio m posventa, asistencia f posventa

• technical support — servicio m de asistencia técnica

e) (Mil) apoyo m

military support — apoyo militar

f) (=evidence)

history offers some support for this view — la historia respalda en cierta medida esta opinión

scholars have found little support for this interpretation — los académicos han encontrado pocas pruebas que apoyen or respalden esta interpretación

in support of this argument he states that... — para apoyar or respaldar este argumento aduce que...

evidence in support of a particular theory — pruebas que confirman una determinada teoría

2. VT

1) (=hold up) sostener

his knees wouldn't support him any more — sus rodillas ya no lo sostenían

that chair won't support your weight — esa silla no resistirá or aguantará tu peso

raise your upper body off the ground, supporting your weight on your arms — apoyándose en los brazos levante el tronco del suelo

to support o.s. — (physically) apoyarse (on en)

2) (=help)

a) (emotionally) apoyar

b) (financially) [+ person] mantener; [+ organization, project] financiar

he has a wife and three children to support — tiene una mujer y tres hijos que mantener

to support o.s. — (financially) ganarse la vida

3) (=back) [+ proposal, project, person] apoyar

his colleagues refused to support him — sus colegas se negaron a apoyarlo

4) (Sport) [+ team]

who do you support? — ¿de qué equipo eres (hincha)?

Tim supports Manchester United — Tim es hincha de Manchester United

come and support your team! — ¡ven a animar a tu equipo!

5) (=corroborate) [+ theory, view] respaldar, confirmar

6) (=sustain)

an environment capable of supporting human life — un medio en que existen las condiciones necesarias para que se desarrolle la vida humana

land so poor that it cannot support a small family — un terreno tan poco fértil que no puede sustentar a una familia pequeña

7) frm (=tolerate) tolerar

8) (Mus) [+ band] actuar de telonero/teloneros de

a good band supported by an exciting new group — un buen grupo con unos teloneros nuevos muy interesantes

9) (Cine, Theat) [+ principal actor] secundar

he is supported by a wonderful cast — está secundado por un estupendo reparto

3.

CPD

support band N — (Mus) teloneros mpl

support group N — grupo m de apoyo

a support group for victims of crime — un grupo de apoyo or una asociación de ayuda a las víctimas de la delincuencia

support hose N — medias fpl de compresión graduada

support network N — red f de apoyo

support ship N — barco m de apoyo

support stocking N — media f de compresión graduada

support tights NPL — medias fpl de compresión (graduada)

support troops NPL — tropas fpl de apoyo

* * *

I [sə'pɔːrt, sə'pɔːt]
transitive verb

1) ( hold up) \<\<bridge/structure\>\> sostener*

the roof is supported by six columns — el tejado descansa sobre or se apoya en seis columnas

the chair couldn't support his weight — la silla no pudo aguantar or resistir su peso

2)

a) (maintain, sustain) \<\<family/children\>\> mantener*, sostener*, sustentar

to support oneself — ganarse la vida or (liter) el sustento

the hospital is supported entirely by private donations — el hospital está enteramente financiado por donaciones de particulares

b) ( Comput) admitir

3)

a) ( back) \<\<cause/motion\>\> apoyar

which team do you support? — ¿de qué equipo eres (hincha)?

I support the Greens — estoy con los verdes

b) ( back up) apoyar

4) ( corroborate) \<\<theory\>\> respaldar, confirmar, sustentar

II

noun

1)

a) c ( of structure) soporte m

b) u ( physical)

the pillars provide the support for the arches — los pilares sirven de apoyo a los arcos

to lean on somebody for support — apoyarse en alguien (para sostenerse)

2)

a) u ( financial) ayuda f (económica), apoyo m (económico)

he has no means of support — no tiene ninguna fuente de ingresos

b) c ( person) sostén m

3) u (backing, encouragement) apoyo m, respaldo m

I've had absolutely no support from you — no me has apoyado en absoluto

I went with her to give her (moral) support — la acompañé para que se sintiera apoyada or respaldada

4) u

a) ( Mil) apoyo m, refuerzo m

b) ( backup) servicio m al cliente

technical/dealer support — servicio técnico/de ventas; (before n) <package, material> adicional, suplementario

5)

in support of — (as prep)

he spoke in support of the motion — habló a favor de or en apoyo de la moción

a demonstration in support of the President — una manifestación de apoyo al presidente

she could produce no evidence in support of her claim — no pudo presentar pruebas en apoyo de su demanda

English-spanish dictionary > support
7 family

noun

1) Familie, die; attrib. Familien-; familiär [Hintergrund]

be one of the family — zur Familie gehören

start a family — eine Familie gründen

run in the family — in der Familie liegen

2) (group, race) Geschlecht, das

* * *
['fæməli]
plural - families; noun

1) ((singular or plural) a man, his wife and their children: These houses were built for families; The (members of the) Smith family are all very athletic; ( also adjective) a family holiday.) die Familie, Familien...

2) (a group of people related to each other, including cousins, grandchildren etc: He comes from a wealthy family; ( also adjective) the family home.) die Familie

3) (the children of a man and his wife: When I get married I should like a large family.) die Familie

4) (a group of plants, animals, languages etc that are connected in some way: In spite of its name, a koala bear is not a member of the bear family.) die Familie

•

- academic.ru/100670/family_planning">family planning
- family tree
* * *

fami·ly

[ˈfæm^əli]

I. n

1. + sing/pl vb (relations) Familie f

a \family of robins/squirrels eine Rotkehlchen-/Eichhörnchenfamilie

a \family of four/six eine vier-/sechsköpfige Familie; LING Sprachfamilie f

the Indo-European \family die indoeuropäische Sprachfamilie

2. no pl, + sing/pl vb (family members) Familie f

we've got \family coming to visit wir bekommen Familienbesuch

a friend of the \family, a \family friend ein Freund m/eine Freundin der Familie

nontraditional \family unkonventionelle Familie

to keep sth in the \family (not sell) etw in Familienbesitz behalten

to keep a secret in the \family ein Geheimnis für sich akk behalten

to have [got] \family eine Familie haben

she's got \family in the States sie hat Verwandte in den Staaten

to start a \family eine Familie gründen

▪ to be \family zur Familie gehören

to be [like] one of the \family [praktisch] zur Familie gehören

3. + sing/pl vb (lineage) Familie f, Vorfahren pl

they're one of the old county families sie gehören zu den alteingesessenen Familien dieses Bezirks

to run in the family talent, character in der Familie liegen

4. BIOL Familie f

the cat/rose \family die Familie der Katzen/Rosen

5. (employees, staff) Belegschaft f, Familie f fig

the Acme \family die Belegschaft [o Familie] von Acme

6. (sl: group of gangsters) Clan m

II. adj attr, inv

1. (involving family) Familien-

\family business [or firm] Familienunternehmen nt

\family celebration [or party] Familienfeier f

\family council Familienrat m

\family feud [or quarrel] Familienfehde f geh, familiäre Streitigkeiten pl

to settle down to \family life eine Familie gründen

\family likeness Familienähnlichkeit f

\family reunion Familientreffen nt

2. (including children) Familien-

\family entertainment Familienspaß m; (film, programme) Unterhaltung für die ganze Familie

\family fare Familienpreis m

\family hotel Familienhotel nt

\family rate Familienrabatt m

\family show Familiensendung f

\family ticket Familienkarte f

\family viewing Familienfernsehen nt

3.

▶ to be in the \family way ( dated fam) in anderen Umständen sein euph veraltend fam

* * *
['fmIlɪ]
1. n

1) Familie f; (including cousins, aunts etc) Verwandtschaft f; (= lineage) Familie f, Haus nt, Geschlecht nt (geh)

to start a family — eine Familie gründen

they plan to add to their family — sie planen Familienzuwachs

has he any family? — hat er Familie?

it runs in the family — das liegt in der Familie

of good family — aus guter Familie, aus gutem Hause

he's one of the family — er gehört zur Familie

with just the immediate family — im engsten Familienkreis

a family of four — eine vierköpfige Familie

2) (of plants, animals, languages etc) Familie f

the family of man — die Menschheit

2. attr
Familien-
family business — Familienunternehmen nt

a family friend — ein Freund/eine Freundin des Hauses or der Familie

the family house — das Haus der Familie

a family house — ein Einfamilienhaus nt

the family silver — das Tafelsilber

she's in the family way (inf) — sie ist in anderen Umständen

family conference — Familienrat m

family resemblance — Familienähnlichkeit f

family values — Familienwerte pl, familiäre Werte pl

* * *

family [ˈfæməlı]

A s

1. (auch als pl konstruiert) Familie f (auch der Cosa Nostra und der Mafia):

a family of four eine vierköpfige Familie;

a teacher’s family eine Lehrer(s)familie;

have you any family? haben Sie Familie?;

she was living as one of the family sie hatte Familienanschluss, sie gehörte zur Familie;

family of nations Völkerfamilie;

that can ( oder will) happen in the best-regulated families das kommt in den besten Familien vor; → start C 3

2. Familie f:

a) Geschlecht n, Sippe f

b) fig Her-, Abkunft f:

of (good) family aus guter oder vornehmer Familie, aus gutem Haus

3. BIOL Familie f

4. LING (Sprach) Familie f:

family of languages

5. MATH Schar f:

family of characteristics Kennlinienfeld n

B adj Familien…:

family album (Bible, hotel, tradition, etc);

family accommodation Unterbringung f in Familien;

family allowance Br obs Kindergeld n;

family business Familienunternehmen n;

family council Familienrat m;

family court JUR Familiengericht n;

family credit Br Familienzulage f;

Family Division JUR Br Abteilung des High Court of Justice für Ehesachen, Adoptionen etc;

family difficulties familiäre Schwierigkeiten;

family doctor Hausarzt m;

family environment häusliches Milieu;

family film Film m für die ganze Familie;

family firm Familienbetrieb n;

family hour TV US (etwa) (für die ganze Familie geeignetes) Vorabendprogramm n;

family occasion Familienereignis n;

family pack Familien-, Haushaltspackung f;

family planning Familienplanung f;

family problems familiäre Probleme;

family reunion Familientreffen n;

family-run hotel Familienhotel n;

family skeleton streng gehütetes Familiengeheimnis;

family status Familienstand m;

family tensions familiäre Spannungen;

family therapist Familientherapeut(in);

family therapy PSYCH Familientherapie f;

family togetherness Familienzusammengehörigkeit f;

family tree Stammbaum m;

family warmth Nestwärme f;

in a family way zwanglos;

be in the family way umg in anderen Umständen sein;

put a girl in the family way umg einem Mädchen ein Kind machen

fam. abk

1. familiar

2. family

* * *

noun

1) Familie, die; attrib. Familien-; familiär [Hintergrund]

be one of the family — zur Familie gehören

start a family — eine Familie gründen

run in the family — in der Familie liegen

2) (group, race) Geschlecht, das

* * *

n.

Familie -n f.

Sippe -n f.

English-german dictionary > family
8 sitzen

v/i; sitzt, saß, hat oder bes. südd., österr., schw. ist gesessen

1. (hat oder ist) sit; am Steuer / im Sattel sitzen sit ( oder be seated) at the (steering) wheel / in the saddle; von morgens bis abends im Auto sitzen spend the whole day sitting in the car; sitz! zum Hund: sit!; bei jemandem sitzen sit beside ( oder next to, with) s.o.; sitzen Sie bequem? are you comfortable?; zu viel sitzen spend too much time sitting (on one’s backside umg.); das viele Sitzen ist nicht gut für dich all this sitting is bad for you; ich war ganz steif vom vielen Sitzen I was really stiff from all that sitting; etw. im Sitzen tun do s.th. sitting down; er sitzt auf seinem Geld umg., fig. he’s sitting on his money; sag mal, sitzt du auf den Ohren? umg., fig. are you deaf?, Am. auch have you got beans in your ears?

2. (hat oder ist) (sein) sit, be; lieber zu Hause sitzen prefer to sit ( oder stay) at home; beim Essen sitzen be having one’s dinner ( oder lunch); beim Arzt sitzen umg. be at the doctor’s; im Gefängnis sitzen be in jail (clink umg.); siehe 5; den ganzen Tag in der Kneipe sitzen sit around in the pub all day; stundenlang vor dem Fernseher sitzen spend hours (sitting) in front of the television; stärker: be glued to the television for hours umg.; ich habe lange daran gesessen I spent a lot of time on it; über den Büchern sitzen sit (poring) over one’s books; sie sitzt immer noch an ihren Hausaufgaben she’s still doing her homework; sitzen in (+ Dat) Firma etc.: have its headquarters in; im Parlament sitzen have a seat in Parliament, Brit. auch be an MP ( oder a Member of Parliament); im Stadtrat sitzen be on the (town oder city) council; im Ausschuss sitzen be on the committee; sie sitzen immer noch they’re still in the meeting

3. (hat) Kleidung: (passen) fit; (richtig angezogen sein) be on properly; deine Krawatte sitzt nicht richtig your tie’s not straight; dein Hut sitzt schief your hat’s not on straight, your hat’s crooked

4. (hat) Modell: sit ( jemandem for s.o.)

5. (hat) umg. im Gefängnis: do time; er saß sechs Monate wegen Diebstahl(s) he did six months for theft; er hat sein halbes Leben lang gesessen he’s spent half his life in jail

6. (hat) umg. (treffen) find the target; bes. fig. go ( oder hit) home; das hat gesessen! that went ( oder hit) home; jeder Schuss / Schlag sitzt every shot / blow finds its target; bei ihm sitzt jeder Handgriff he knows exactly what he’s doing; jede Pointe saß every punch line went home

7. (hat oder ist) fig. (stecken); wo sitzt der Schmerz? where does it hurt exactly?; da sitzt der Fehler! that’s where the problem lies; die Angst / der Hass sitzt tief the fear / hatred runs oder goes deep; mir sitzt der Schreck noch in den Gliedern I’m still shaking with fright; einen sitzen haben umg. have had one too many

8. (hat) fig. gespr. ( im Gedächtnis) sitzen have sunk in; die Vokabeln sitzen gut / schlecht he etc. knows his etc. vocabulary off pat, Am. he’s etc. got his etc. vocabulary down pat / his etc. vocabulary’s shaky, he etc. needs to work on his etc. vocabulary; das sitzt noch nicht richtig it hasn’t quite sunk in yet

9. (ist): sitzen bleiben remain ( oder stay) seated; umg. beim Tanz: be left without a partner, be a wallflower; (nicht geheiratet werden) be left on the shelf; bleiben Sie sitzen! don’t get up; im Theater etc.: stay in your seat(s); sitzen bleiben PÄD. have to repeat a year, Brit. auch stay down, Am. auch flunk umg.; er ist dreimal sitzen geblieben he had to repeat the class (Brit. auch stay down) three times all told; auf etw. sitzen bleiben be left with ( oder stuck with) s.th.

10. (hat): sitzen lassen umg. leave, desert, walk out on; (Freund[in]) leave, walk out on, jilt; (versetzen) stand s.o. up; (im Stich lassen) let s.o. down, leave s.o. in the lurch; sie ließ ihn einfach sitzen (versetzte ihn) auch she just didn’t turn up; er hat sie mit drei Kindern sitzen lassen he walked out on her and three children, he left her to bring up three children on her own; einen Vorwurf etc. nicht auf sich (Dat) sitzen lassen not stand for ( oder take); das lasse ich nicht auf mir sitzen auch I’m not going to take that lying down; dass du so etwas auf dir sitzen lässt! I’m amazed that you would stand for that

11. (ist) schw. (sich setzen) sit down; Patsche, Tinte etc.

* * *

(passen) to fit;

(sich befinden) to sit; to be

* * *
sịt|zen ['zɪtsn] pret sa\#ß [zaːs] ptp gese\#ssen [gə'zɛsn]
vi aux haben or (Aus, S Ger, Sw)sein

1) (Mensch, Tier) to sit; (Vogel) to perch

sitzen Sie bequem? — are you comfortable?

hier sitzt man sehr bequem — it's very comfortable sitting here

auf der Toilette sitzen — to be on (inf) or in the toilet

etw im Sitzen tun — to do sth sitting down

beim Frühstück/Mittagessen sitzen — to be having breakfast/lunch

beim Wein/Schach sitzen — to sit over a glass of wine/a game of chess

an einer Aufgabe/über den Büchern/über einer Arbeit sitzen — to sit over a task/one's books/a piece of work

See:

→ auch sitzen bleiben

2) (= Modell sitzen) to sit (jdm for sb)

3) (= seinen Sitz haben) (Regierung, Gericht etc) to sit; (Firma) to have its headquarters

4) (= Mitglied sein) (im Parlament) to have a seat (
in +dat in); (im Vorstand, Aufsichtsrat etc) to be or sit ( in +dat on)
5) (inf = im Gefängnis sitzen) to be inside (inf)

gesessen haben — to have done time (inf), to have been inside (inf)

er musste zwei Jahre sitzen — he had to do two years (inf)

6) (= sein) to be

er sitzt in Bulgarien/im Kultusministerium (inf) — he's in Bulgaria/the ministry of culture

er sitzt in der Äußeren Mongolei (und kann nicht weg) (inf) — he's stuck in outer Mongolia (inf)

er sitzt im Gefängnis (inf) — he's in prison

die Verfolger saßen uns auf den Fersen — our pursuers were hard on our heels

auf der Bank sitzen (Sport) — to be or sit on the bench

7) (=angebracht sein Deckel, Schraube etc) to sit

der Deckel sitzt fest — the lid is on tightly

die Schraube sitzt fest — the screw is in tightly

locker sitzen — to be loose

8) (= stecken) to be (stuck)

fest sitzen — to be stuck tight(ly)

der Splitter saß fest in meinem Fuß — the splinter was stuck in my foot

9) (= im Gedächtnis sitzen) to have sunk in

10) (= seinen Herd haben) (Infektion, Schmerz) to be; (fig Übel, Hass, Schmerz) to lie, to be

11) (Kleid, Frisur) to sit

deine Krawatte sitzt nicht richtig — your tie isn't straight

sein Hut saß schief — his hat was (on) crooked

12) (inf = treffen) to hit home

das saß!, das hat gesessen! — that hit home

13)

einen sitzen haben (inf) — to have had one too many (inf)

* * *

1) ((of birds) to perch: An owl was sitting in the tree by the window.) sit

2) (to take up a position, or act as a model, in order to have one's picture painted or one's photograph taken: She is sitting for a portrait/photograph.) sit

3) ((of a blow, insult etc) to reach the place where it will hurt most.) strike home

* * *

sit·zen

<saß, gesessen>

[ˈzɪtsn̩]

vi Hilfsverb: haben o SÜDD, ÖSTERR, SCHWEIZ sein

1. (sich gesetzt haben) to sit; (auf einer Kante, Vogel a.) to perch

wir saßen auf Barhockern und tranken ein Bier we perched on bar stools and had a beer

sitz! (Befehl an Hund) sit!

[bitte] bleib/bleiben Sie \sitzen! [please] don't get up, [please] remain seated form

▪ im S\sitzen when seated, sitting down, in/from a sitting position

bequem/gut \sitzen to be comfortable [or sitting comfortably]

sitzt du bequem? are you comfortable?

eine \sitzende Lebensweise a sedentary life

jdm Modell \sitzen to sit for sb

2. (sich befinden) to sit

sie sitzt noch bei Tisch (form) she is still eating [or having her meal]

er sitzt den ganzen Tag vor dem Fernseher/in der Kneipe (fam) he spends the whole day sitting in front of the telly/in the pub BRIT fam

ich habe stundenlang beim Zahnarzt \sitzen müssen I had to spend hours at the dentist's

sie sitzt jetzt in einem kleinen Dorf (fam) she's living in a small village now

er sitzt in Moskau und hat kein Geld für die Rückfahrt (fam) he's stuck in Moscow and has no money for a return ticket

auf der Anklagebank \sitzen to be in the dock

beim Frühstück/Mittagessen \sitzen to be having breakfast/lunch

bei einem Glas Wein/einer Tasse Kaffee \sitzen to sit over a glass of wine/a cup of coffee

beim Kartenspiel/Schach \sitzen to sit playing cards/over a game of chess

im Sattel \sitzen to be in the saddle

auf der Toilette \sitzen to be on the toilet

3. (sich beschäftigen)

▪ an [o über] etw dat \sitzen to sit over sth

sie sitzt viel über den Büchern she spends a lot of time sitting over her books

an einer Arbeit \sitzen to sit over a piece of work

4. JUR, POL (tagen) Gericht, Regierung to sit

5. (angehören)

▪ in etw dat \sitzen to sit on [or be in] sth

sie sitzt in einigen Ausschüssen she sits on a number of committees

er sitzt im Verteidigungsministerium he's in the Ministry of Defence BRIT [or AM Department of Defense]

im Parlament/Vorstand \sitzen to have a seat in parliament/on the management board

in der Regierung \sitzen to be with the government

6. (fam: inhaftiert sein) to do time fam, to be inside fam

er musste vier Jahre \sitzen he had to do four years fam

gesessen haben to have done time [or been inside] fam

7. (seinen Sitz haben)

▪ irgendwo \sitzen Firma, Gesellschaft etc. to have its headquarters somewhere

das Unternehmen sitzt in München the company is based [or has its headquarters] in Munich

8. (befestigt sein) to be

der Knopf sitzt an der falschen Stelle the button isn't in the right place

die Tür sitzt schief in den Angeln the door is not hanging straight

9. (stecken)

▪ in etw dat \sitzen to be in sth

der Splitter sitzt fest in meinem Zeh the splinter won't come out of my toe

ihr sitzt der Schreck noch in den Gliedern (fig) her knees are still like jelly

fest \sitzen to be stuck tight[ly]

der Deckel/die Schraube sitzt ziemlich fest the lid is on/the screw is in rather tightly

10. (Passform haben) Kleidung to fit

das Jackett sitzt gut the jacket fits well

sitzt die Fliege korrekt? is my bow tie straight?

dein Hut sitzt schief your hat is [on] crooked

eng/locker \sitzend close-/loose-fitting

11. MED (von etwas ausgehen) Infektion, Schmerz to be [located [or situated]]

ihr Hass saß tief (fig) she felt nothing but hatred

12. (fam: treffen) to hit [or strike] home

das hat gesessen! that hit home!

13. SCH

[in Mathe/Englisch] \sitzen bleiben (fam) to [have to] repeat a year [in maths [or AM math]/English], to stay down [a year] [in maths/English] BRIT

jdn \sitzen lassen (fam) to keep sb down [or hold sb back] [a year]

14. (fam: nicht absetzen können)

auf etw dat \sitzen bleiben to be left with [or fam be sitting on] sth

15. (fam: etw nicht hergeben)

▪ auf etw akk \sitzen to hang [or cling] on to sth

sie sitzt auf ihrem Geld she's very tight with her money fam

16. (fam: gut eingeübt sein) to have sunk in

du musst die Vokabeln so oft wiederholen, bis sie \sitzen you must keep on repeating the vocab till it sticks fam

sie hatte so lange geübt, bis jeder Schritt wie im Schlafe saß she had practised till she could do every step in her sleep

17.

▶ \sitzen bleiben (pej fam: als Frau unverheiratet) to be left on the shelf; (beim Tanz) to be left sitting

▶ jdm auf den Fersen \sitzen to be on sb's tail

▶ einen \sitzen haben (fam) to have had one too many

▶ jdn \sitzen lassen (fam: im Stich lassen) to leave sb in the lurch; (versetzen) to stand sb up fam; (nicht heiraten) to jilt [or walk out on] sb

er hat Frau und Kinder \sitzen lassen he left his wife and children

▶ etw nicht auf sich dat \sitzen lassen not to take [or stand for] sth

das lasse ich nicht auf mir \sitzen I won't take [or stand for] that

▶ jdm auf der Pelle [o dem Pelz] sitzen (fam) to keep bothering sb, to keep on at sb fam

* * *

unregelmäßiges intransitives Verb; südd., österr., schweiz. mit sein

1) sit

bleiben Sie bitte sitzen — please don't get up; please remain seated

er saß den ganzen Tag in der Kneipe — he spent the whole day in the pub (Brit.) or (Amer.) bar

im Sattel sitzen — be in the saddle

jemandem auf der Pelle od. dem Pelz sitzen — (salopp) keep bothering somebody; keep on at somebody (coll.)

2) (sein) be

die Firma sitzt in Berlin — the firm is based in Berlin

einen sitzen haben — (salopp) have had one too many

3) ([gut] passen) fit

die Krawatte sitzt nicht — the tie isn't straight

4) (ugs.): (gut eingeübt sein)

Lektionen so oft wiederholen, bis sie sitzen — keep on repeating lessons till they stick (coll.)

5) (ugs.): (wirksam treffen) hit home

6) (Mitglied sein) be, sit (in + Dat. on)

7) (ugs.): (eingesperrt sein) be in prison or (sl.) inside

8)

sitzen bleiben — (ugs.) ( nicht versetzt werden) stay down [a year]; have to repeat a year; (abwertend): (als Frau unverheiratet bleiben) be left on the shelf

auf etwas (Dat.) sitzen bleiben — (etwas nicht loswerden) be left or (coll.) stuck with something

jemanden sitzen lassen — (ugs.): (nicht heiraten) jilt somebody; (ugs.): (im Stich lassen) leave somebody in the lurch

er hat Frau und Kinder sitzen lassen — od. (seltener:)

sitzen gelassen — he left his wife and children

etwas nicht auf sich (Dat.) sitzen lassen — not take something; not stand for something
•• Cultural note:
sitzen bleiben

If German pupils fail more than one subject in their end-of-year school report, they have to repeat the year. This is colloquially referred to as sitzen bleiben, and it means that some pupils do not manage to sit their Abitur until they are 20

* * *

sitzen v/i; sitzt, saß, hat oder besonders südd, österr, schweiz ist gesessen

1. (hat oder ist) sit;

am Steuer/im Sattel sitzen sit ( oder be seated) at the (steering) wheel/in the saddle;

von morgens bis abends im Auto sitzen spend the whole day sitting in the car;

sitz! zum Hund: sit!;

bei jemandem sitzen sit beside ( oder next to, with) sb;

sitzen Sie bequem? are you comfortable?;

zu viel sitzen spend too much time sitting (on one’s backside umg);

das viele Sitzen ist nicht gut für dich all this sitting is bad for you;

ich war ganz steif vom vielen Sitzen I was really stiff from all that sitting;

etwas im Sitzen tun do sth sitting down;

er sitzt auf seinem Geld umg, fig he’s sitting on his money;

sag mal, sitzt du auf den Ohren? umg, fig are you deaf?, US auch have you got beans in your ears?

2. (hat oder ist) (sein) sit, be;

lieber zu Hause sitzen prefer to sit ( oder stay) at home;

beim Essen sitzen be having one’s dinner ( oder lunch);

beim Arzt sitzen umg be at the doctor’s;

im Gefängnis sitzen be in jail (clink umg); → 5;

den ganzen Tag in der Kneipe sitzen sit around in the pub all day;

stundenlang vor dem Fernseher sitzen spend hours (sitting) in front of the television; stärker: be glued to the television for hours umg;

ich habe lange daran gesessen I spent a lot of time on it;

über den Büchern sitzen sit (poring) over one’s books;

sie sitzt immer noch an ihren Hausaufgaben she’s still doing her homework;

sitzen in (+dat) Firma etc: have its headquarters in;

im Parlament sitzen have a seat in Parliament, Br auch be an MP ( oder a Member of Parliament);

im Stadtrat sitzen be on the (town oder city) council;

im Ausschuss sitzen be on the committee;

sie sitzen immer noch they’re still in the meeting

3. (hat) Kleidung: (passen) fit; (richtig angezogen sein) be on properly;

deine Krawatte sitzt nicht richtig your tie’s not straight;

dein Hut sitzt schief your hat’s not on straight, your hat’s crooked

4. (hat) Modell: sit (

jemandem for sb)

5. (hat) umg im Gefängnis: do time;

er saß sechs Monate wegen Diebstahl(s) he did six months for theft;

er hat sein halbes Leben lang gesessen he’s spent half his life in jail

6. (hat) umg (treffen) find the target; besonders fig go ( oder hit) home;

das hat gesessen! that went ( oder hit) home;

jeder Schuss/Schlag sitzt every shot/blow finds its target;

bei ihm sitzt jeder Handgriff he knows exactly what he’s doing;

jede Pointe saß every punch line went home

7. (hat oder ist) fig (stecken);

wo sitzt der Schmerz? where does it hurt exactly?;

da sitzt der Fehler! that’s where the problem lies;

die Angst/der Hass sitzt tief the fear/hatred runs oder goes deep;

mir sitzt der Schreck noch in den Gliedern I’m still shaking with fright;

einen sitzen haben umg have had one too many

8. (hat) fig gespr

(im Gedächtnis) sitzen have sunk in;

die Vokabeln sitzen gut/schlecht he etc knows his etc vocabulary off pat, US he’s etc got his etc vocabulary down pat/his etc vocabulary’s shaky, he etc needs to work on his etc vocabulary;

das sitzt noch nicht richtig it hasn’t quite sunk in yet

9. (ist):

sitzen bleiben remain ( oder stay) seated; umg beim Tanz: be left without a partner, be a wallflower; (nicht geheiratet werden) be left on the shelf;

bleiben Sie sitzen! don’t get up; im Theater etc: stay in your seat(s);

sitzen bleiben SCHULE have to repeat a year, Br auch stay down, US auch flunk umg;

er ist dreimal sitzen geblieben he had to repeat the class (Br auch stay down) three times all told;

auf etwas sitzen bleiben be left with ( oder stuck with) sth

10. (hat):

sitzen lassen umg leave, desert, walk out on; (Freund[in]) leave, walk out on, jilt; (versetzen) stand sb up; (im Stich lassen) let sb down, leave sb in the lurch;

sie ließ ihn einfach sitzen (versetzte ihn) auch she just didn’t turn up;

er hat sie mit drei Kindern sitzen lassen he walked out on her and three children, he left her to bring up three children on her own;

einen Vorwurf etc

nicht auf sich (dat)

sitzen lassen not stand for ( oder take);

das lasse ich nicht auf mir sitzen auch I’m not going to take that lying down;

dass du so etwas auf dir sitzen lässt! I’m amazed that you would stand for that

11. (ist) schweiz (sich setzen) sit down; → Patsche, Tinte etc

* * *

unregelmäßiges intransitives Verb; südd., österr., schweiz. mit sein

1) sit

bleiben Sie bitte sitzen — please don't get up; please remain seated

er saß den ganzen Tag in der Kneipe — he spent the whole day in the pub (Brit.) or (Amer.) bar

im Sattel sitzen — be in the saddle

jemandem auf der Pelle od. dem Pelz sitzen — (salopp) keep bothering somebody; keep on at somebody (coll.)

2) (sein) be

die Firma sitzt in Berlin — the firm is based in Berlin

einen sitzen haben — (salopp) have had one too many

3) ([gut] passen) fit

die Krawatte sitzt nicht — the tie isn't straight

4) (ugs.): (gut eingeübt sein)

Lektionen so oft wiederholen, bis sie sitzen — keep on repeating lessons till they stick (coll.)

5) (ugs.): (wirksam treffen) hit home

6) (Mitglied sein) be, sit (in + Dat. on)

7) (ugs.): (eingesperrt sein) be in prison or (sl.) inside

8)

sitzen bleiben — (ugs.) ( nicht versetzt werden) stay down [a year]; have to repeat a year; (abwertend): (als Frau unverheiratet bleiben) be left on the shelf

auf etwas (Dat.) sitzen bleiben — (etwas nicht loswerden) be left or (coll.) stuck with something

jemanden sitzen lassen — (ugs.): (nicht heiraten) jilt somebody; (ugs.): (im Stich lassen) leave somebody in the lurch

er hat Frau und Kinder sitzen lassen — od. (seltener:)

sitzen gelassen — he left his wife and children

etwas nicht auf sich (Dat.) sitzen lassen — not take something; not stand for something
•• Cultural note:
sitzen bleiben

If German pupils fail more than one subject in their end-of-year school report, they have to repeat the year. This is colloquially referred to as sitzen bleiben, and it means that some pupils do not manage to sit their Abitur until they are 20

* * *

v.

(§ p.,pp.: saß, gesessen)

= to sit v.

(§ p.,p.p.: sat)

Deutsch-Englisch Wörterbuch > sitzen
9 leave

I li:v past tense, past participle - left; verb
1) (to go away or depart from, often without intending to return: He left the room for a moment; They left at about six o'clock; I have left that job.) irse, marcharse

2) (to go without taking: She left her gloves in the car; He left his children behind when he went to France.) dejar, abandonar

3) (to allow to remain in a particular state or condition: She left the job half-finished.) dejar

4) (to let (a person or a thing) do something without being helped or attended to: I'll leave the meat to cook for a while.) dejar

5) (to allow to remain for someone to do, make etc: Leave that job to the experts!) dejar

6) (to make a gift of in one's will: She left all her property to her son.) dejar

•

- leave alone
- leave out
- left over
II li:v noun
1) (permission to do something, eg to be absent: Have I your leave to go?) permiso

2) ((especially of soldiers, sailors etc) a holiday: He is home on leave at the moment.) permiso

•

- take one's leave of
- take one's leave

leave¹ n permiso

the captain's on leave el capitán está de permiso

leave² vb

1. irse / marchar

what time are you leaving? ¿a qué hora marchas?

2. salir / partir

the bus leaves at four el autobús sale a las cuatro

3. dejar

he left his wife dejó a su mujer

we can leave that until tomorrow eso lo podemos dejar hasta mañana

4. dejar / legar

my father left me a lot of money when he died mi padre me dejó mucho dinero cuando murió

5. dejarse / olvidar

I've left my book at home me he olvidado el libro en casa

to leave alone dejar en paz / no molestar / no tocar

leave me alone! ¡déjame en paz!

El pasado y participio pasado de leave es left; el gerundio se escribe leaving

leave

tr[liːv]

noun

1 (time off) permiso

2 (permission) permiso

\

SMALLIDIOMATIC EXPRESSION/SMALL

to be on leave SMALLMILITARY/SMALL estar de permiso

to go on sick leave tener la baja por enfermedad

to take French leave despedirse a la francesa

to take leave of one's senses perder la razón

to take one's leave of somebody despedirse de alguien

leave of absence excedencia

————————

leave

tr[liːv]

transitive verb (pt & pp left, ger leaving)

1 (go away from) dejar, abandonar; (go out of) salir de

■ she left home when she was 16 se marchó de casa a los 16 años

2 (stop being with) irse de, marcharse de

■ when I left New York cuando me fui de Nueva York

3 (forget) dejarse, olvidar, olvidarse

■ yesterday I left my handbag on the train ayer me dejé el bolso en el tren

4 (allow to remain) dejar

■ let's leave that until tomorrow dejemos eso para mañana

■ please leave the door open por favor, deja la puerta abierta

■ shall I leave him a message? ¿quiere que le dé algún recado?

■ leave the washing up to me deja que yo lave los platos

■ let's leave it at that! ¡dejémoslo así!

5 (cause to remain) dejar

■ the glass left a ring on the table el vaso dejó un cerco en la mesa

6 (be survived by) dejar

7 (bequeath) dejar, legar

8 SMALLMATHEMATICS/SMALL dar

■ two from six leaves four seis menos dos dan cuatro

intransitive verb

1 marcharse, irse, partir

■ I'm leaving in five minutes me voy dentro de cinco minutos

■ he left for Rome this morning esta mañana salió hacia Roma

\

SMALLIDIOMATIC EXPRESSION/SMALL

leave it out! SMALLBRITISH ENGLISH/SMALL slang ¡venga ya!, ¡déjalo ya!

to leave behind dejar atrás

to leave go of something / hold of something soltar algo

to leave somebody alone / leave somebody be dejar a alguien en paz

to leave somebody cold dejar frío,-a a alguien, dejar indiferente a alguien

to leave somebody to themself / leave somebody to their own devices dejar que alguien se las apañe solo,-a

to leave something about dejar algo tirado

to leave standing (in race) dejar clavado,-a

to leave well enough alone dejar las cosas tal como están

leave ['li:v] v, left ['lɛft] ; leaving vt

1) bequeath: dejar, legar

2) depart: dejar, salir(se) de

3) abandon: abandonar, dejar

4) forget: dejar, olvidarse de

I left the books at the library: dejé los libros en la biblioteca

5)

to be left : quedar

it's all I have left: es todo lo que me queda

6)

to be left over : sobrar

7)

to leave out : omitir, excluir

leave vi

: irse, salir, partir, marcharse

she left yesterday morning: se fue ayer por la mañana

leave n

1) permission: permiso m

by your leave: con su permiso

2) or leave of absence : permiso m, licencia f

maternity leave: licencia por maternidad

3)

to take one's leave : despedirse

leave

n.

• despedida s.f.

• despedido s.m.

• excedencia s.f.

• excedente s.m.

• licencia s.f.

• permiso s.m.

• vacaciones s.f.pl.

• venia s.f.

v.

(§ p.,p.p.: left) = abandonar v.

• ceder v.

• dejar v.

• desalojar v.

• ir v.

(§pres: voy, vas...), subj: vay-, imp: ib-, pret: fu-•)

• irse v.

• legar v.

• marchar v.

• marcharse v.

• salir v.

(§pres: salgo, sales...) fut/c: saldr-•)

• salir de v.

liːv
I

noun

1) u c ( authorized absence) permiso m, licencia f (esp AmL); ( Mil) licencia f, permiso m

one year's leave of absence — un año de permiso or (esp AmL) de licencia or (Esp) de excedencia

to be/go on leave — estar*/salir* de permiso or (esp AmL) de licencia

2) u ( permission) (frml) permiso m

without so much as a by your leave — (colloq) sin ni siquiera pedir permiso

3) u ( departure) (frml)

to take leave of somebody — despedirse* de alguien

have you taken leave of your senses? — ¿te has vuelto loco?

II
1.

(past & past p left) transitive verb

1)

a) ( go away from)

she leaves home/the office at 6 — sale de casa/de la oficina a las 6

I left her reading a book — la dejé leyendo un libro

may I leave the table? — ¿puedo levantarme de la mesa?

what are you going to do when you leave school? — ¿qué vas a hacer cuando termines el colegio?

he left school at 16 — dejó or abandonó los estudios a los 16 años

she left home at the age of 17 — se fue de casa a los 17 años

b) ( withdraw from) \<\<profession/organization/politics\>\> dejar

to leave something FOR something — dejar algo por algo

2) ( abandon) dejar

she left her husband for another man — dejó a su marido por otro (hombre)

he was left for dead — lo dieron por muerto

they left him to die in the desert — lo abandonaron a su suerte en el desierto

3)

a) ( deposit in specified place) dejar

leave your key at the desk — deje la llave en recepción

to leave something FOR somebody — dejarle algo a alguien

b) ( not take - deliberately) dejar; (- inadvertently) olvidarse de, dejarse

c) ( not eat) \<\<food\>\> dejar

4) (allow, cause to remain) dejar

please leave the window open — por favor dejen la ventana abierta

she left her meal untouched — no probó la comida

some things are better left unsaid — es mejor callar or no decir ciertas cosas

let's leave it at that — dejémoslo así

5) ( have as aftereffect) \<\<stain/scar\>\> dejar

the hurricane left a trail of devastation — el huracán dejó la mayor desolación a su paso

6)

a) (not attend to, postpone) dejar

leave the dishes for later — deja los platos para más tarde

b) ( not disturb or interfere) dejar

leave me alone/in peace! — déjame tranquilo/en paz!

I was about to start cooking - I'll leave you to it, then — iba a ponerme a cocinar - bueno, pues te dejo

to leave something/somebody to + INF — dejar algo/a alguien + inf or que (+ subj)

leave her to finish on her own — déjala terminar or que termine sola; alone I b)

7)

a) ( entrust)

to leave something TO somebody/something: leave it to me! déjalo por mi cuenta!; we must leave nothing to chance — no debemos dejar nada (librado) al azar

b) (allow, cause somebody to do) dejar

the teacher left us with a lot to do — el profesor nos dejó mucho trabajo

to leave somebody to + INF — dejar que alguien (+ subj)

he left his secretary to make the arrangements — dejó que su secretaria hiciera los preparativos

8)

a) ( Math)

6 from 10 leaves 4 — si a 10 le quitamos 6, quedan 4

b) (after deduction, elimination)

that only leaves you and me — con eso sólo quedamos tú y yo

there isn't much time left — no queda mucho tiempo

c) ( make available) dejar

leave a space — deja un espacio

there's nothing left for it but to give in — no queda más remedio que ceder

9)

a) ( bequeath)

to leave something TO somebody/something — \<\<money/property\>\> dejar(le) algo a alguien/algo

b) ( after bereavement) dejar

he leaves a wife and two sons — deja esposa y dos hijos

2.

vi irse*, marcharse (esp Esp)

the train leaves at 5 o'clock — el tren sale a las 5 en punto

he's already left for the airport — ya ha salido para el aeropuerto

Phrasal Verbs:

- leave aside

- leave behind

- leave in

- leave off

- leave on

- leave out

- leave over

[liːv] (vb: pt, pp left)
1. N

1) frm (=permission) permiso m

• to ask leave to do sth — pedir permiso para hacer algo

• by your leave — † con permiso de usted

without so much as a "by your leave" — sin pedir permiso a nadie

• I take leave to doubt it — me permito dudarlo

2) (=permission to be absent) permiso m ; (Mil) (brief) permiso m ; (lengthy, compassionate) licencia f

• leave of absence — permiso m para ausentarse

• to be on leave — estar de permiso or (S. Cone) licenciado

3) (=departure)

to take (one's) leave (of sb) — despedirse (de algn)

• to take leave of one's senses — perder el juicio

have you taken leave of your senses? — ¿te has vuelto loco?

2. VT

1) (=go away from) dejar, marcharse de; [+ room] salir de, abandonar; [+ hospital] salir de; [+ person] abandonar, dejar

I'll leave you at the station — te dejo en la estación

I must leave you — tengo que despedirme or marcharme

you may leave us — frm puede retirarse frm

• she leaves home at 8am — sale de casa a las ocho

he left home when he was 18 — se fue de casa a los 18 años

• to leave one's post — (improperly) abandonar su puesto

• to leave the rails — descarrilar, salirse de las vías

• the car left the road — el coche se salió de la carretera

• to leave school — (=finish studies) terminar el colegio

• to leave the table — levantarse de la mesa

• he has left his wife — ha dejado or abandonado a su mujer

2) (=forget) dejar, olvidar

3) (=bequeath) dejar, legar

4) (=allow to remain) dejar

to leave two pages blank — dejar dos páginas en blanco

to leave things lying about — dejar las cosas de cualquier modo

• it's best to leave him alone — es mejor dejarlo solo

to leave sb alone or in peace — dejar a algn en paz

• let's leave it at that — dejémoslo así, ¡ya está bien (así)!

• this left me free for the afternoon — eso me dejó la tarde libre

• to leave one's greens — no comer las verduras

• to leave a good impression on sb — producir a algn una buena impresión

• it leaves much to be desired — deja mucho que desear

• to leave one's supper — dejar la cena sin comer

• take it or leave it — lo tomas o lo dejas

• leave it to me! — ¡yo me encargo!, ¡tú, déjamelo a mí!

I'll leave it up to you — lo dejo a tu criterio

I leave it to you to judge — júzguelo usted

• he leaves a wife and a child — le sobreviven su viuda y un hijo, deja mujer y un hijo

• to leave sth with sb — dejar algo en manos de algn, entregar algo a algn

I left the children with my mother — dejé los niños con mi madre

leave it with me — yo me encargaré del asunto

5)

• to be left — (=remain) quedar

there's nothing left — no queda nada

how many are (there) left? — ¿cuántos quedan?

we were left with four — quedamos con cuatro, nos quedaron cuatro

nothing was left for me but to sell it — no tuve más remedio que venderlo

there are three left over — sobran tres

• all the money I have left — todo el dinero que me queda

6) (Math)

three from ten leaves seven — diez menos tres son siete, de tres a diez van siete

3.

VI (go out) salir; (go away) [person] irse, marcharse, partir; [train, bus] salir

the train is leaving in ten minutes — el tren sale dentro de diez minutos

- leave about

- leave aside

- leave behind

- leave in

- leave off

- leave on

- leave out

- leave over

* * *
[liːv]
I

noun

1) u c ( authorized absence) permiso m, licencia f (esp AmL); ( Mil) licencia f, permiso m

one year's leave of absence — un año de permiso or (esp AmL) de licencia or (Esp) de excedencia

to be/go on leave — estar*/salir* de permiso or (esp AmL) de licencia

2) u ( permission) (frml) permiso m

without so much as a by your leave — (colloq) sin ni siquiera pedir permiso

3) u ( departure) (frml)

to take leave of somebody — despedirse* de alguien

have you taken leave of your senses? — ¿te has vuelto loco?

II
1.

(past & past p left) transitive verb

1)

a) ( go away from)

she leaves home/the office at 6 — sale de casa/de la oficina a las 6

I left her reading a book — la dejé leyendo un libro

may I leave the table? — ¿puedo levantarme de la mesa?

what are you going to do when you leave school? — ¿qué vas a hacer cuando termines el colegio?

he left school at 16 — dejó or abandonó los estudios a los 16 años

she left home at the age of 17 — se fue de casa a los 17 años

b) ( withdraw from) \<\<profession/organization/politics\>\> dejar

to leave something FOR something — dejar algo por algo

2) ( abandon) dejar

she left her husband for another man — dejó a su marido por otro (hombre)

he was left for dead — lo dieron por muerto

they left him to die in the desert — lo abandonaron a su suerte en el desierto

3)

a) ( deposit in specified place) dejar

leave your key at the desk — deje la llave en recepción

to leave something FOR somebody — dejarle algo a alguien

b) ( not take - deliberately) dejar; (- inadvertently) olvidarse de, dejarse

c) ( not eat) \<\<food\>\> dejar

4) (allow, cause to remain) dejar

please leave the window open — por favor dejen la ventana abierta

she left her meal untouched — no probó la comida

some things are better left unsaid — es mejor callar or no decir ciertas cosas

let's leave it at that — dejémoslo así

5) ( have as aftereffect) \<\<stain/scar\>\> dejar

the hurricane left a trail of devastation — el huracán dejó la mayor desolación a su paso

6)

a) (not attend to, postpone) dejar

leave the dishes for later — deja los platos para más tarde

b) ( not disturb or interfere) dejar

leave me alone/in peace! — déjame tranquilo/en paz!

I was about to start cooking - I'll leave you to it, then — iba a ponerme a cocinar - bueno, pues te dejo

to leave something/somebody to + INF — dejar algo/a alguien + inf or que (+ subj)

leave her to finish on her own — déjala terminar or que termine sola; alone I b)

7)

a) ( entrust)

to leave something TO somebody/something: leave it to me! déjalo por mi cuenta!; we must leave nothing to chance — no debemos dejar nada (librado) al azar

b) (allow, cause somebody to do) dejar

the teacher left us with a lot to do — el profesor nos dejó mucho trabajo

to leave somebody to + INF — dejar que alguien (+ subj)

he left his secretary to make the arrangements — dejó que su secretaria hiciera los preparativos

8)

a) ( Math)

6 from 10 leaves 4 — si a 10 le quitamos 6, quedan 4

b) (after deduction, elimination)

that only leaves you and me — con eso sólo quedamos tú y yo

there isn't much time left — no queda mucho tiempo

c) ( make available) dejar

leave a space — deja un espacio

there's nothing left for it but to give in — no queda más remedio que ceder

9)

a) ( bequeath)

to leave something TO somebody/something — \<\<money/property\>\> dejar(le) algo a alguien/algo

b) ( after bereavement) dejar

he leaves a wife and two sons — deja esposa y dos hijos

2.

vi irse*, marcharse (esp Esp)

the train leaves at 5 o'clock — el tren sale a las 5 en punto

he's already left for the airport — ya ha salido para el aeropuerto

Phrasal Verbs:

- leave aside

- leave behind

- leave in

- leave off

- leave on

- leave out

- leave over

English-spanish dictionary > leave
10 leave

I noun, no pl.
1) (permission) Erlaubnis, die; (official approval) Genehmigung, die

grant or give somebody leave to do something — jemandem gestatten, etwas zu tun

be absent without leave — sich unerlaubt entfernt haben

get leave from somebody to do something — von jemandem die Erlaubnis bekommen, etwas zu tun

by leave of somebody — mit jemandes Genehmigung

by your leave — (formal) mit Ihrer Erlaubnis

2) (from duty or work) Urlaub, der

leave [of absence] — Beurlaubung, die; Urlaub, der (auch Mil.)

go on leave — in Urlaub gehen

be on leave — Urlaub haben; in Urlaub sein

3)

take one's leave — (say farewell) sich verabschieden; Abschied nehmen (geh.)

he must have taken leave of his senses — er muss von Sinnen sein
II transitive verb,
left

1) (make or let remain, lit. or fig.) hinterlassen

he left a message with me for Mary — er hat bei mir eine Nachricht für Mary hinterlassen

leave somebody to do something — es jemandem überlassen, etwas zu tun

6 from 10 leaves 4 — 10 weniger 6 ist 4; (in will)

leave somebody something, leave something to somebody — jemandem etwas hinterlassen

2) (by mistake) vergessen

I left my gloves in your car — ich habe meine Handschuhe in deinem Auto liegen lassen od. vergessen

3)

be left with — nicht loswerden [Gefühl, Verdacht]; übrig behalten [Geld]; zurückbleiben mit [Schulden, Kind]

I was left with the job of clearing up — es blieb mir überlassen, aufzuräumen

4) (refrain from doing, using, etc., let remain undisturbed) stehen lassen [Abwasch, Essen]; sich (Dat.) entgehen lassen [Gelegenheit]

5) (let remain in given state) lassen

leave the door open/the light on — die Tür offen lassen/das Licht anlassen

leave the book lying on the table — das Buch auf dem Tisch liegen lassen

leave somebody in the dark — (fig.) jemanden im dunkeln lassen

leave one's clothes all over the room — seine Kleider im ganzen Zimmer herumliegen lassen

leave somebody alone — (allow to be alone) jemanden allein lassen; (stop bothering) jemanden in Ruhe lassen

leave something alone — etwas in Ruhe lassen

leave it at that — (coll.) es dabei bewenden lassen

6) (refer, entrust)

leave something to somebody/something — etwas jemandem/einer Sache überlassen

I leave the matter entirely in your hands — ich lege diese Angelegenheit ganz in Ihre Hand/Hände

leave it to me — lass mich nur machen

7) (go away from) verlassen

leave home at 6 a.m. — um 6 Uhr früh von zu Hause weggehen/-fahren

the plane leaves Bonn at 6 p.m. — das Flugzeug fliegt um 18 Uhr von Bonn ab

leave Bonn at 6 p.m. — (by car, in train) um 18 Uhr von Bonn abfahren; (by plane) um 18 Uhr in Bonn abfliegen

leave the road — (crash) von der Fahrbahn abkommen

leave the rails or tracks — entgleisen

the train leaves the station — der Zug rollt aus dem Bahnhof

I left her at the bus stop — (parted from) an der Bushaltestelle haben wir uns getrennt; (set down) ich habe sie an der Bushaltestelle abgesetzt

leave the table — vom Tisch aufstehen; abs.

the train leaves at 8.30 a.m. — der Zug fährt od. geht um 8.30 Uhr

leave for Paris — nach Paris fahren/fliegen

it is time to leave — wir müssen gehen od. aufbrechen

leave on the 8 a.m. train/flight — mit dem Acht-Uhr-Zug fahren/der Acht-Uhr-Maschine fliegen

8) (quit permanently) verlassen

leave school — die Schule verlassen; (prematurely) von der Schule abgehen

leave work — aufhören zu arbeiten

9) (desert) verlassen

leave somebody for another man/woman — jemanden wegen eines anderen Mannes/einer anderen Frau verlassen

he was left for dead — man ließ ihn zurück, weil man ihn für tot hielt

Phrasal Verbs:

- academic.ru/42249/leave_aside">leave aside

- leave behind

- leave off

- leave out

- leave over

* * *
I [li:v] past tense, past participle - left; verb
1) (to go away or depart from, often without intending to return: He left the room for a moment; They left at about six o'clock; I have left that job.) verlassen, aufgeben

2) (to go without taking: She left her gloves in the car; He left his children behind when he went to France.) zurücklassen

3) (to allow to remain in a particular state or condition: She left the job half-finished.) lassen

4) (to let (a person or a thing) do something without being helped or attended to: I'll leave the meat to cook for a while.) lassen

5) (to allow to remain for someone to do, make etc: Leave that job to the experts!) überlassen

6) (to make a gift of in one's will: She left all her property to her son.) hinterlassen

•

- leave alone
- leave out
- left over II [li:v] noun
1) (permission to do something, eg to be absent: Have I your leave to go?) die Erlaubnis

2) ((especially of soldiers, sailors etc) a holiday: He is home on leave at the moment.) der Urlaub

•

- take one's leave of
- take one's leave
* * *

leave

[li:v]

I. n no pl

1. (departure) Abreise f

2. (farewell) Abschied m

to take [one's] \leave [of sb] sich akk [von jdm] verabschieden

3. (permission, consent) Erlaubnis f

to ask sb's \leave jdn um Erlaubnis bitten

to get/have sb's \leave [to do sth] jds Erlaubnis bekommen/haben[, etw zu tun]

▪ with/without sb's \leave mit/ohne jds Erlaubnis

absence without \leave unerlaubtes Fernbleiben

without so much as a by your \leave ( iron) ohne auch nur im Mindesten um Erlaubnis zu fragen

4. (vacation time) Urlaub m

maternity \leave Mutterschaftsurlaub m, Karenz f ÖSTERR

sick \leave Genesungsurlaub m, Krankenstand m ÖSTERR

annual \leave Jahresurlaub m

to be/go on \leave in Urlaub sein/gehen

to be on \leave for sth für etw akk beurlaubt sein

to get \leave to do sth freibekommen, um etw zu tun

5.

▶ to do sth by one's own \leave ( dated) etw tun, ohne überhaupt zu fragen

▶ to have taken [complete] \leave of one's senses [völlig] übergeschnappt sein fam

have you taken \leave of your senses? that's a very dangerous animal! bist du noch bei Trost? das ist ein sehr gefährliches Tier! fam

II. vt

<left, left>

1. (depart from)

▪ to \leave sth place etw verlassen

the train \leaves the station in five minutes der Zug fährt in fünf Minuten vom Bahnhof ab

he left them and came over to speak with us er ließ sie stehen und kam herüber, um mit uns zu sprechen

2. (go away permanently)

to \leave home von zu Hause weggehen [o fortgehen]

to \leave one's husband/wife seinen Ehemann/seine Ehefrau verlassen

to \leave a job eine Stelle aufgeben

to \leave school/university die Schule/Universität beenden

to \leave work aufhören zu arbeiten

3. (not take away with)

▪ to \leave sth etw zurücklassen

I'll \leave my winter coat — I won't need it ich lasse meinen Wintermantel da — ich werde ihn nicht brauchen

to \leave a message/note [for sb] [jdm] eine Nachricht/ein paar Zeilen hinterlassen

▪ to \leave sb/sth with sb jdn/etw bei jdm lassen

4. (forget to take)

▪ to \leave sth etw vergessen

5. (let traces remain)

to \leave footprints/stains Fußabdrücke/Flecken hinterlassen

the incident left a feeling of resentment der Vorfall hinterließ einen unangenehmen Nachgeschmack

6. (cause to remain)

▪ to \leave sth etw übrig lassen

five from twelve \leaves seven zwölf weniger fünf macht sieben

▪ to \leave sb sth [or to \leave sth for sb] jdm etw übrig lassen

if you take two, then that \leaves me three wenn du zwei nimmst, bleiben drei für mich übrig

we were left with five pieces that we couldn't fit into the jigsaw uns blieben am Ende fünf Teile übrig, die wir nicht in das Puzzle einfügen konnten

7. (cause to remain in a certain state)

to \leave sb/an animal alone jdn/ein Tier alleine lassen

to \leave sb better/worse off jdn in einer besseren/schlechteren Situation zurücklassen

to be left homeless obdachlos sein

to \leave sth on/open etw eingeschaltet/offen lassen

▪ to \leave sb/sth doing sth:

I left the children watching television ich ließ die Kinder vor dem Fernseher zurück

he left the engine running er ließ den Motor laufen

8. (not change)

▪ to \leave sth etw lassen

\leave that, I'll take care of it later lass das, ich kümmere mich später darum

9. (not eat)

▪ to \leave sth etw übrig lassen

10. (bequeath)

▪ to \leave sth etw hinterlassen

to \leave sb sth in one's will jdm etw testamentarisch vermachen

11. (be survived by)

▪ to \leave sb jdn hinterlassen

he \leaves a wife and two young children er hinterlässt eine Frau und zwei kleine Kinder

12. (put off doing)

▪ to \leave sth etw lassen

I'll \leave the rest of the work for tomorrow ich hebe mir den Rest der Arbeit für morgen auf

don't \leave it too late! schieb es nicht zu lange auf!

you've left it too late to apply again du hast damit zu lange gewartet, um dich nochmal bewerben zu können

do you always \leave doing things till the very last possible minute? schiebst du immer alles bis zur allerletzten Minute auf?

13. (not discuss further)

to \leave a question/subject eine Frage/ein Thema lassen

let's \leave it at that lassen wir es dabei bewenden

14. (assign)

▪ to \leave sth to sb decision jdm etw überlassen

I left making the important decisions to Martha ich überließ es Martha, die wichtigen Entscheidungen zu treffen

▪ to \leave sb to do sth:

I left her to make the decision ich ließ sie die Entscheidung treffen

▪ to \leave it to sb [to do sth] es jdm überlassen[, etw zu tun]

15.

▶ to \leave sth up in the air etw offenlassen

▶ to \leave sb alone jdn in Ruhe lassen

▶ \leave well [enough] alone! lass die Finger davon!

▶ to \leave sb be jdn in Ruhe lassen

▶ just \leave it be lass es gut sein

▶ to \leave a bad [or sour] [or unpleasant] taste [in one's mouth] einen unangenehmen Nachgeschmack hinterlassen fig

▶ to \leave nothing/sth to chance nichts/etw dem Zufall überlassen

▶ to \leave sb cold jdn kaltlassen

▶ to \leave sb out in the cold jdn ignorieren

everyone else had been invited, only he had been left out in the cold alle anderen waren eingeladen worden, nur ihn hatte man übergangen

the new taxation system \leaves single mothers out in the cold das neue Steuersystem lässt allein erziehende Mütter im Regen stehen

▶ to \leave sb to their own devices jdn sich dat selbst überlassen

▶ \leave it to sb to do sth du kannst darauf zählen, dass jd etw tut

\leave it to John to forget the keys! natürlich hat John wieder die Schlüssel vergessen!

▶ to \leave the door open to sth etw begünstigen

this will \leave the door open to domestic companies to compete for international business dies wird es inländischen Firmen erleichtern, sich um internationale Aufträge zu bewerben

▶ to \leave go [or hold] of sb/sth jdn/etw loslassen

▶ to \leave sb holding the baby [or AM bag] ( fam) jdn die Suppe auslöffeln lassen fam

▶ to \leave a lot to be desired viel zu wünschen übrig lassen

▶ to \leave sb in the lurch jdn im Stich [o fam hängen] lassen

▶ to \leave sb on the sidelines, to \leave sb standing jdn ausstechen

▶ to \leave no stone unturned nichts unversucht lassen

▶ to \leave oneself wide open sich dat eine Blöße geben

III. vi

<left, left>

[weg]gehen; vehicle abfahren; plane abfliegen

our train is leaving in five minutes unser Zug fährt in fünf Minuten ab

we are leaving for Paris wir fahren nach Paris

* * *
[liːv] vb: pret, ptp left
1. n

1) (= permission) Erlaubnis f

by your leave (form) — mit Ihrer (gütigen) Erlaubnis (form)

to ask sb's leave to do sth — jdn um Erlaubnis bitten, etw zu tun

he borrowed my car without so much as a by your leave — er hat sich (dat) einfach so mein Auto geliehen

2) (= permission to be absent MIL) Urlaub m

to be on leave — auf Urlaub sein, Urlaub haben

to be on leave from sth — von etw beurlaubt sein

I've got leave to attend the conference — ich habe freibekommen, um an der Konferenz teilzunehmen

a two-day leave — zwei Tage Urlaub

leave of absence — Beurlaubung f

to be on leave of absence — beurlaubt sein

3)

to take one's leave — sich verabschieden

to take leave of sb — sich von jdm verabschieden

to take leave of one's senses — den Verstand verlieren

2. vt

1) (= depart from, quit) place, person verlassen

the train left the station — der Zug fuhr aus dem Bahnhof

when the plane left Rome — als das Flugzeug von Rom abflog

when he left Rome — als er von Rom wegging/wegfuhr/abflog etc

would you leave us, please? — würden Sie uns bitte allein lassen?

please sir, may I leave the room? — Herr X, darf ich mal raus?

to leave the country — das Land verlassen; (permanently) auswandern

to leave home — von zu Hause weggehen/wegfahren; (permanently) von zu Hause weggehen

she left her parents' home — sie verließ ihr Elternhaus

to leave school — die Schule verlassen; (prematurely also) (von der Schule) abgehen

to leave the table — vom Tisch aufstehen

to leave one's job — seine Stelle aufgeben

to leave the rails — entgleisen

the rocket left the ground — die Rakete hob( vom Boden) ab

I'll leave you at the station — am Bahnhof trennen wir uns dann; (in car) ich setze dich am Bahnhof ab

he left her for another woman — er verließ sie wegen einer anderen

2) (= allow or cause to remain) lassen; bad taste, dirty mark, message, scar, impression hinterlassen

I'll leave my address with you — ich lasse Ihnen meine Adresse da

or neighbors (US) — ich hinterlege or lasse den Schlüssel bei den Nachbarn

to leave one's supper — sein Abendessen stehen lassen

left three letters for you —

they were left to die — man ließ sie sterben

3) (= leave in a certain condition) lassen

who left the window open? — wer hat das Fenster offen gelassen?

to leave two pages blank — zwei Seiten frei lassen

this leaves me free for the afternoon/free to go shopping — dadurch habe ich den Nachmittag frei/Zeit zum Einkaufen

this new development leaves us with a problem — diese neue Entwicklung stellt uns vor ein Problem

the death of her uncle left her with no financial worries — nach dem Tod ihres Onkels hatte sie keine finanziellen Probleme mehr

leave the dog alone — lass den Hund in Ruhe

leave me alone! — lass mich (in Ruhe)!

to leave well alone — die Finger davonlassen (inf)

to leave sb to do sth — es jdm überlassen, etw zu tun

I'll leave you to it — ich lasse Sie jetzt allein weitermachen

to leave sb to himself — jdn allein lassen

to leave go of sb/sth — jdn/etw loslassen

let's leave it at that —

if we leave it so that he'll contact us — wenn wir dabei verbleiben, dass er sich mit uns in Verbindung setzt

how did he leave things at the last meeting? — wobei hat er es beim letzten Treffen belassen?

to leave sth to the last minute — mit etw bis zur letzten Minute warten

4) (= forget) liegen lassen, stehen lassen

5) (after death) person, money hinterlassen

he left his wife very badly off — er ließ seine Frau fast mittellos zurück

6)

all I have left — alles, was ich noch habe

I've (got) £6 left — ich habe noch 6 Pfund (übrig)

how many are there left? — wie viele sind noch da or übrig?

3 from 10 leaves 7 —

what does that leave? (Math) — wie viel bleibt übrig? wie viel gibt or ist das?

there was nothing left for me to do but to sell it — mir blieb nichts anderes übrig, als es zu verkaufen

7) (= entrust) überlassen (up to sb jdm)

leave it to me —

I leave it to you to judge — es bleibt dir überlassen, zu urteilen

to leave sth to chance — etw dem Zufall überlassen

8)

(= stop) let's leave this now — lassen wir das jetzt mal

3. vi
(person) (weg)gehen; (in vehicle) abfahren; (in plane) abfliegen; (train, bus, ship) abfahren
we leave for Sweden tomorrow — wir fahren morgen nach Schweden

which flight did he leave on? —

his girlfriend has already left — seine Freundin ist schon gegangen

* * *

leave¹ [liːv] prät und pperf left [left]

A v/t

1. verlassen:

a) von jemandem oder einem Ort etc fort-, weggehen:

the car left the road der Wagen kam von der Straße ab; → home A 1

b) abreisen, abfahren etc von ( for nach)

c) von der Schule abgehen

d) jemanden oder etwas im Stich lassen, etwas aufgeben:

she left him for another man sie verließ ihn wegen eines anderen Mannes;

get left umg im Stich gelassen werden

e) aus einem Verein etc austreten

2. lassen:

leave sth about ( oder around) the room etwas im Zimmer herumliegen lassen umg;

leave sth to cool etwas auskühlen lassen;

leave it at that es dabei belassen oder (bewenden) lassen;

leave things as they are die Dinge so lassen, wie sie sind;

leave alone

a) allein lassen,

b) auch leave be jemanden, etwas in Ruhe lassen

c) auch leave be etwas auf sich beruhen lassen;

leave him alone! auch du sollst ihn in Ruhe lassen!;

leave sb to themselves jemanden sich selbst überlassen;

leave sth until the last minute sich etwas bis zur letzten Minute aufheben; → cold A 4 d, device 7, lurch², severely 1

3. (übrig) lassen:

6 from 8 leaves 2 8 minus 6 ist 2;

be left übrig bleiben oder übrig sein;

there is plenty of wine left es ist noch viel Wein übrig;

there’s nothing left for us but to go uns bleibt nichts (anderes) übrig als zu gehen;

“to be left till called for” „postlagernd“;

with ten minutes left zehn Minuten vor Schluss;

he’s got a lot left umg er hat noch eine Menge drauf; → desire A 1, stone C 1, undone 1

4. eine Narbe etc zurücklassen (on sb’s face in jemandes Gesicht), einen Eindruck, eine Nachricht, eine Spur etc hinterlassen:

leave sb wondering whether … jemanden im Zweifel darüber lassen, ob …;

be left with sitzen bleiben auf (dat) umg;

the accident left his face disfigured nach dem Unfall war sein Gesicht entstellt; → impression 6, mark¹ A 15

5. hängen oder liegen oder stehen lassen, vergessen:

he left his umbrella at the restaurant

6. überlassen, anheimstellen ( beide:

to sb jemandem):

leave it to sb to do sth es jemandem überlassen oder anheimstellen, etwas zu tun;

I leave it to you to decide ich überlasse die Entscheidung Ihnen; → chance A 1

7. (nach dem Tode) hinterlassen:

he leaves a widow and five children er hinterlässt eine Frau und fünf Kinder;

he left his family well off er ließ seine Familie in gesicherten Verhältnissen zurück

8. vermachen, -erben:

she left him a small fortune

9. (auf der Fahrt) links oder rechts liegen lassen:

leave the village on the left

10. aufhören mit, einstellen, (unter)lassen

B v/i

1. (fort-, weg)gehen, abreisen, abfahren ( alle:

for nach):

the train leaves at six der Zug fährt um 6 (Uhr) ab oder geht um 6

2. gehen (die Stellung aufgeben):

our cook has threatened to leave

leave² [liːv] s

1. Erlaubnis f, Genehmigung f:

ask leave of sb, ask sb’s leave jemanden um Erlaubnis bitten;

give sb leave to do sth jemandem die Erlaubnis geben, etwas zu tun; jemandem gestatten, etwas zu tun;

take leave to say sich zu sagen erlauben;

by leave of mit Genehmigung (gen);

by your leave mit Ihrer Erlaubnis, iron mit Ihrer gütigen Erlaubnis;

without so much as a ‘by your leave’ umg ohne auch nur zu fragen; → absence 2, absent A 1, beg A 1

2. Urlaub m:

leave from the front MIL Fronturlaub;

(go) on leave auf Urlaub (gehen);

a man on leave ein Urlauber;

leave pay Urlaubsgeld n; → absence 2

3. Abschied m:

take (one’s) leave sich verabschieden, Abschied nehmen ( beide:

of sb von jemandem); → sense A 2

leave³ [liːv] → leaf B 1

* * *
I noun, no pl.
1) (permission) Erlaubnis, die; (official approval) Genehmigung, die

grant or give somebody leave to do something — jemandem gestatten, etwas zu tun

be absent without leave — sich unerlaubt entfernt haben

get leave from somebody to do something — von jemandem die Erlaubnis bekommen, etwas zu tun

by leave of somebody — mit jemandes Genehmigung

by your leave — (formal) mit Ihrer Erlaubnis

2) (from duty or work) Urlaub, der

leave [of absence] — Beurlaubung, die; Urlaub, der (auch Mil.)

go on leave — in Urlaub gehen

be on leave — Urlaub haben; in Urlaub sein

3)

take one's leave — (say farewell) sich verabschieden; Abschied nehmen (geh.)

he must have taken leave of his senses — er muss von Sinnen sein
II transitive verb,
left

1) (make or let remain, lit. or fig.) hinterlassen

he left a message with me for Mary — er hat bei mir eine Nachricht für Mary hinterlassen

leave somebody to do something — es jemandem überlassen, etwas zu tun

6 from 10 leaves 4 — 10 weniger 6 ist 4; (in will)

leave somebody something, leave something to somebody — jemandem etwas hinterlassen

2) (by mistake) vergessen

I left my gloves in your car — ich habe meine Handschuhe in deinem Auto liegen lassen od. vergessen

3)

be left with — nicht loswerden [Gefühl, Verdacht]; übrig behalten [Geld]; zurückbleiben mit [Schulden, Kind]

I was left with the job of clearing up — es blieb mir überlassen, aufzuräumen

4) (refrain from doing, using, etc., let remain undisturbed) stehen lassen [Abwasch, Essen]; sich (Dat.) entgehen lassen [Gelegenheit]

5) (let remain in given state) lassen

leave the door open/the light on — die Tür offen lassen/das Licht anlassen

leave the book lying on the table — das Buch auf dem Tisch liegen lassen

leave somebody in the dark — (fig.) jemanden im dunkeln lassen

leave one's clothes all over the room — seine Kleider im ganzen Zimmer herumliegen lassen

leave somebody alone — (allow to be alone) jemanden allein lassen; (stop bothering) jemanden in Ruhe lassen

leave something alone — etwas in Ruhe lassen

leave it at that — (coll.) es dabei bewenden lassen

6) (refer, entrust)

leave something to somebody/something — etwas jemandem/einer Sache überlassen

I leave the matter entirely in your hands — ich lege diese Angelegenheit ganz in Ihre Hand/Hände

leave it to me — lass mich nur machen

7) (go away from) verlassen

leave home at 6 a.m. — um 6 Uhr früh von zu Hause weggehen/-fahren

the plane leaves Bonn at 6 p.m. — das Flugzeug fliegt um 18 Uhr von Bonn ab

leave Bonn at 6 p.m. — (by car, in train) um 18 Uhr von Bonn abfahren; (by plane) um 18 Uhr in Bonn abfliegen

leave the road — (crash) von der Fahrbahn abkommen

leave the rails or tracks — entgleisen

the train leaves the station — der Zug rollt aus dem Bahnhof

I left her at the bus stop — (parted from) an der Bushaltestelle haben wir uns getrennt; (set down) ich habe sie an der Bushaltestelle abgesetzt

leave the table — vom Tisch aufstehen; abs.

the train leaves at 8.30 a.m. — der Zug fährt od. geht um 8.30 Uhr

leave for Paris — nach Paris fahren/fliegen

it is time to leave — wir müssen gehen od. aufbrechen

leave on the 8 a.m. train/flight — mit dem Acht-Uhr-Zug fahren/der Acht-Uhr-Maschine fliegen

8) (quit permanently) verlassen

leave school — die Schule verlassen; (prematurely) von der Schule abgehen

leave work — aufhören zu arbeiten

9) (desert) verlassen

leave somebody for another man/woman — jemanden wegen eines anderen Mannes/einer anderen Frau verlassen

he was left for dead — man ließ ihn zurück, weil man ihn für tot hielt

Phrasal Verbs:

- leave aside

- leave behind

- leave off

- leave out

- leave over

* * *

n.

Abschied -e m.

Urlaub -e m. (the country) v.

ausreisen v. v.

(§ p.,p.p.: left)

= abfahren v.

aufhören v.

hinterlassen v.

verlassen v.

zurücklassen v.

überlassen v.

übriglassen v.

English-german dictionary > leave
11 prendre

prendre [pʀɑ̃dʀ]

━━━━━━━━━

1. transitive verb

2. intransitive verb

3. reflexive verb

━━━━━━━━━

➭ TABLE 58

━━━━━━━━━━━━━━━━━

► Lorsque prendre fait partie d'une locution comme prendre en photo, prendre en charge, reportez-vous aussi à l'autre mot.

━━━━━━━━━━━━━━━━━

1. <

   a. to take ( dans out of)

• il l'a pris dans le tiroir he took it out of the drawer

• il prit un journal sur la table he took a newspaper off the table

• il a pris le bleu he took the blue one

• prendre qn par le bras to take sb by the arm

• c'est toujours ça de pris that's something at least

• c'est à prendre ou à laisser take it or leave it

• avec lui, il faut en prendre et en laisser you can't believe half of what he says

• je prends (dans un jeu) I'll answer

• tiens, prends ce marteau here, use this hammer

• si tu sors, prends ton parapluie if you go out, take your umbrella

• j'ai pris l'avion/le train de 4 heures I caught the 4 o'clock plane/train

• je prends quelques jours à Noël I'm taking a few days off at Christmas

• cela me prend tout mon temps it takes up all my time

• la réparation a pris des heures the repair took hours

• il prend une commission sur la vente he takes a commission on the sale

• il a pris sur son temps pour venir m'aider he gave up some of his time to help me

• je prends du 38 I take a size 38

   b. ( = aller chercher) [+ chose] to get ; [+ personne] to pick up ; ( = emmener) to take

• passer prendre qn à son bureau to pick sb up at his office

• je passerai les prendre chez toi I'll come and get them from your place

   c. ( = s'emparer de, surprendre) [+ poisson, voleur] to catch

• se faire prendre [voleur] to be caught

• il fut pris d'un doute he suddenly had a doubt

• qu'est-ce qui te prend ? (inf) what's the matter with you?

• ça te prend souvent ? (inf) are you often like this?

• je vous y prends ! caught you!

• si je t'y prends don't let me catch you doing that

• prendre qn sur le fait to catch sb in the act

   d. ( = duper) to take in

• on ne m'y prendra plus I won't be had a second time (inf)

   e. ( = manger, boire) [+ aliment, boisson] to have ; [+ médicament] to take

• prenez-vous du sucre ? do you take sugar?

• est-ce que vous prendrez du café ? would you like some coffee?

• à prendre avant les repas to be taken before meals

• il n'a rien pris depuis hier he hasn't eaten anything since yesterday

   f. ( = acheter) [+ billet, essence] to get ; ( = réserver) [+ couchette, place] to book

• peux-tu me prendre du pain ? can you get me some bread?

   g. ( = accepter) [+ client, locataire] to take ; [+ passager] to pick up

• l'école ne prend plus de pensionnaires the school no longer takes boarders

   h. ( = noter) [+ renseignement, adresse, nom, rendez-vous] to write down ; [+ mesures, température, empreintes] to take

• prendre des notes to take notes

   i. ( = adopter) [+ air, ton] to put on ; [+ décision, risque, mesure] to take

• il prit un ton menaçant his voice took on a threatening tone

   j. ( = acquérir) prendre de l'autorité to gain authority

• cela prend un sens particulier it takes on a particular meaning

   k. ( = faire payer) to charge

• ce spécialiste prend très cher this specialist charges very high fees

   l. ( = subir) (inf) [+ coup, choc] to get

• il a pris la porte en pleine figure the door hit him right in the face

• qu'est-ce qu'on a pris ! (reproches) we really got it in the neck! (inf) ; (averse) we got drenched!

• il a pris pour les autres he took the rap (inf)

   m. ( = réagir à) [+ nouvelle] to take

• si vous le prenez ainsi if that's how you want it

• il a bien pris la chose he took it well

• il l'a bien pris he took it well

• il a mal pris la chose he took it badly

• il l'a mal pris he took it badly

• il a mal pris ce que je lui ai dit he took exception to what I said to him

• prendre qch avec bonne humeur to take sth in good part

• prendre les choses comme elles sont to take things as they come

• prendre la vie comme elle vient to take life as it comes

   n. ( = manier) [+ personne] to handle ; [+ problème] to deal with

• elle sait le prendre she knows how to handle him

   o. (locutions)

► prendre qn/qch pour ( = considérer comme) to take sb/sth for ; ( = utiliser comme) to take sb/sth as

• pour qui me prenez-vous ? what do you take me for?

• prendre qch pour prétexte to take sth as a pretext

• prendre qch pour cible to make sth a target► prendre sur soi ( = se maîtriser) to grin and bear it ; ( = assumer) to take responsibility

• savoir prendre sur soi to keep a grip on o.s.

• prendre sur soi de faire qch to take it upon o.s. to do sth► à tout prendre on the whole

2. <

   a. ( = durcir) [ciment, pâte, crème] to set

   b. ( = réussir) [mouvement, mode] to catch on

• le lilas a bien pris the lilac's doing really well

• avec moi, ça ne prend pas (inf) it doesn't work with me (inf)

   c. ( = commencer à brûler) [feu] to take ; (accidentellement) to start ; [allumette] to light ; [bois] to catch fire

• le feu ne veut pas prendre the fire won't burn

   d. ( = passer) to go

• prendre par les petites rues to keep to the side streets

3. <

► se prendre

   a. ( = se considérer)

il se prend pour un intellectuel he thinks he's an intellectual

• pour qui se prend-il ? who does he think he is?

• se prendre au sérieux to take o.s. seriously

   b. ( = accrocher, coincer) to catch

• mon manteau s'est pris dans la porte my coat got caught in the door

   c. (locutions)

► s'en prendre à ( = passer sa colère sur) to take it out on ; ( = blâmer) to put the blame on ; ( = attaquer) to attack

• tu ne peux t'en prendre qu'à toi you've only got yourself to blame► s'y prendre to go about it

• il ne sait pas s'y prendre he doesn't know how to go about it

• je ne sais pas comment tu t'y prends I don't know how you manage it

• il faut s'y prendre à l'avance you have to do it in advance

• il s'y est mal pris he went about it the wrong way

• savoir s'y prendre avec qn to handle sb the right way

• il sait s'y prendre avec les enfants he really knows how to deal with children

* * *
pʀɑ̃dʀ
1.

verbe transitif

1) ( saisir) to take

prendre un vase sur l'étagère/dans le placard — to take a vase off the shelf/out of the cupboard

2) (se donner, acquérir)

prendre un accent — ( involontairement) to pick up an accent; ( volontairement) to put on an accent

prendre une habitude — to develop ou pick up a habit

prendre une voix grave — to adopt a solemn tone

prendre un rôle — to assume a role

3) ( dérober) to take

on m'a pris tous mes bijoux — I had all my jewellery GB ou jewelry US stolen

la guerre leur a pris deux fils — they lost two sons in the war

4) ( apporter) to bring

je n'ai pas pris assez d'argent — I haven't brought enough money

5) ( emporter) to take

j'ai pris ton parapluie — I took your umbrella

6) ( retirer)

prendre de l'argent au distributeur — to get some money out of the cash dispenser

prendre de l'eau au puits — to get water from the well

prendre quelques livres à la bibliothèque — to get a few books out of the library

7) ( consommer) to have [boisson, aliment, repas]; to take [médicament, drogue]

je vais prendre du poisson — I'll have fish

aller prendre un café/une bière — to go for a coffee/a beer

je prends des calmants depuis la guerre — I've been on tranquillizers [BrE] since the war

je ne prends jamais d'alcool — I never touch alcohol

8) ( s'accorder) to take

prendre un congé — to take some time off

je vais prendre mon mercredi — (colloq) I'm going to take Wednesday off

9) ( choisir) to take [objet]; to choose [sujet, question]

j'ai pris la question sur Zola — I chose the question on Zola

prendre quelqu'un pour époux/épouse — to take somebody to be one's husband/wife

10) ( faire payer) to charge

elle prend combien de l'heure? — how much does she charge an hour?

il prend 15% au passage — (colloq) he takes a cut of 15%

11) ( nécessiter) to take [temps]; ( user) to take up [espace, temps]

mes enfants me prennent tout mon temps — my children take up all my time

12) (acheter, réserver, louer) to get [aliments, essence, place]

prendre une chambre en ville — to get a room in town

13) ( embaucher) ( durablement) to take [somebody] on [employé, assistant, apprenti]; ( pour une mission) to engage [personne]

ils ne m'ont pas pris — they didn't take me on

prendre quelqu'un comme nourrice — to take somebody on as a nanny

prendre un avocat/guide — to engage a lawyer/guide

14) ( accueillir) to take

ils ont pris la petite chez eux — they took the little girl in

prendre un client — [taxi] to pick up a customer

15) ( ramasser au passage) to pick up [personne, pain, clé, journal, ticket]

prendre les enfants à l'école — to collect the children from school

16) ( emmener) to take [personne]

je peux te prendre — ( en voiture) I can give you a lift

17) ( attraper) to catch [personne, animal]

elle s'est fait prendre en train de voler — she got caught stealing

prendre un papillon avec ses doigts — to pick up a butterfly

je vous y prends! — (colloq) caught you!

on ne m'y prendra plus! — (colloq) ( à faire) you won't catch me doing that again!; ( à croire) I won't be taken in (colloq) again!

je ne me suis pas laissé prendre — ( tromper) I wasn't going to be taken in (colloq)

18) (colloq) ( assaillir)

qu'est-ce qui te prend? — what's the matter with you?

ça te/leur prend souvent? — are you/they often like this?

19) ( captiver) to involve [spectateur, lecteur]

être pris par un livre/film — to get involved in a book/film

20) ( subir) to get [gifle, coup de soleil, décharge, contravention]; to catch [rhume]

j'ai pris le marteau sur le pied — the hammer hit me on the foot

21) ( utiliser) to take [autobus, métro, train, ferry, autoroute]

22) ( envisager) to take

prenons par exemple Nina — take Nina, for example

à tout prendre — all in all

23) ( considérer) to take

ne le prends pas mal — don't take it the wrong way

pour qui me prends-tu? — ( grossière erreur) what do you take me for?; ( manque de respect) who do you think you're talking to?

excusez-moi, je vous ai pris pour quelqu'un d'autre — I'm sorry, I thought you were someone else

24) ( traiter) to handle

il est très gentil quand on sait le prendre — he's very nice when you know how to handle him

25) ( mesurer) to take [mensurations, température, tension, pouls]

26) ( noter) to take down

je vais prendre votre adresse — let me just take down your address

27) ( apprendre)

prendre que — to get the idea (that)

où a-t-il pris qu'ils allaient divorcer? — where did he get the idea they were going to get divorced?

28) ( accepter) to take

il faut prendre les gens comme ils sont — you must take people as you find them

29) ( endosser) to take over [direction, pouvoir]; to assume [contrôle, poste]

je prends ça sur moi — I'll see to it

prendre sur soi de faire — to take it upon oneself to do, to undertake to do

30) ( accumuler) to put on [poids]; to gain [avance]

prendre des forces — to build up one's strength

31) ( contracter) to take on [bail]; to take [emploi]

32) ( défier) to take [somebody] on [concurrent]

je prends le gagnant — I'll take on the winner

33) ( conquérir) Armée to take, to seize [ville, forteresse]; to capture [navire, tank]; Jeux to take [pièce, carte]

2.

verbe intransitif

1) ( aller)

prendre à gauche/vers le nord — to go left/north

prenez tout droit — keep straight on

prendre par le littoral — to follow the coast

2) ( s'enflammer) [feu, bois, mèche] to catch; [incendie] to break out

3) ( se solidifier) [gelée, flan, glace, ciment, plâtre, colle] to set; [blancs d'œufs] to stiffen; [mayonnaise] to thicken

4) ( réussir) [grève, innovation] to be a success; [idée, mode] to catch on; [teinture, bouture, vaccination, greffe] to take; [leçon] to sink in

5) ( prélever)

prendre sur son temps libre pour traduire un roman — to translate a novel in one's spare time

6) ( se contraindre)

j'ai pris sur moi pour les écouter — I made myself listen to them

j'ai pris sur moi pour ne pas les insulter — I kept myself from insulting them

7) (colloq) ( être cru)

ça ne prend pas! — it won't wash (colloq) ou work!

8) (colloq) ( subir)

c'est toujours moi qui prends! — I'm always the one who gets it in the neck! (colloq)

il en a pris pour 20 ans — he got 20 years

3.

se prendre verbe pronominal

1) (devoir être saisi, consommé, mesuré)

un marteau se prend par le manche — you hold a hammer by the handle

en Chine le thé se prend sans sucre — in China they don't put sugar in their tea

la vitamine C se prend de préférence le matin — vitamin C is best taken in the morning

2) ( pouvoir être acquis)

les mauvaises habitudes se prennent vite — bad habits are easily picked up

3) ( se tenir l'un l'autre)

se prendre par la taille — to hold each other around the waist

4) ( se coincer)

se prendre les doigts dans la porte — to catch one's fingers in the door

mon écharpe s'est prise dans les rayons — my scarf got caught in the spokes

5) (colloq) ( recevoir)

il s'est pris une gifle — he got a slap in the face

je me suis pris une averse — I got caught in a shower

6) ( commencer)

se prendre à faire — to find oneself doing

se prendre de sympathie pour quelqu'un — to take to somebody

7) ( se considérer)

elle se prend pour un génie — she thinks she's a genius

8)

s'en prendre à — ( par des reproches ou des critiques) to attack [personne, presse, parti]; ( pour passer sa colère) to take it out on [personne]; ( agresser verbalement ou physiquement) to go for [personne]; ( blâmer) to blame [personne, groupe, institution]

il ne pourra s'en prendre qu'à lui-même — he will have only himself to blame

9) ( se comporter)

savoir s'y prendre avec — to have a way with [enfants, femmes, vieux]; to know how to handle [employés, élèves]

10) ( agir)

il faut s'y prendre à l'avance pour avoir des places — you have to book ahead to get seats

tu t'y es pris trop tard — you left it too late

il s'y est pris à plusieurs fois — he tried several times

regarde comment elle s'y prend — look how she's doing it

elle s'y prend bien/mal — she goes about it the right/wrong way

••

c'est à prendre ou à laisser — take it or leave it

tel est pris qui croyait prendre — the tables are turned

* * *
pʀɑ̃dʀ
1. vt

1) (= saisir) to take

Prends tes affaires et va-t'en! — Take your things and go!

prendre qch à qn — to take sth from sb

Il m'a pris mon stylo! — He took my pen!

2) (= se procurer) to get

J'ai pris du lait en rentrant. — I got some milk on the way home.

J'ai pris des places pour le concert. — I got some tickets for the concert.

3) (= aller chercher) to get, to fetch Grande-Bretagne, [passager] to pick up

passer prendre — to pick up, to go and fetch

Je passerai te prendre. — I'll come and pick you up., I'll come and fetch you.

Je dois passer prendre Richard. — I have to pick Richard up., I have to go and fetch Richard.

4) [train, bus] to take

Nous avons pris le train de huit heures. — We took the eight o'clock train.

Je prends toujours le train pour aller à Paris. — I always go to Paris by train., I always take the train when I go to Paris.

5) (= prélever) [pourcentage, argent] to take off

6) (= acquérir) [du poids] to put on, to gain

prendre de la valeur — to gain in value

prendre goût à qch — to develop a taste for sth, to acquire a taste for sth

7) (= adopter) [voix, ton] to put on

8) (= attraper) [malfaiteur, poisson] to catch

tel est pris qui croyait prendre — it's a case of the biter bit

9) [personnel] to take on, [locataire] to take in

10) (= s'y prendre avec) [enfant, problème] to handle

11) (autres locutions)

prendre qn pour — to take sb for

prendre qn en sympathie — to get to like sb

prendre qn en horreur — to get to loathe sb

prendre sur soi de faire qch — to take it upon o.s. to do sth

à tout prendre — all things considered

prendre sa source [rivière] — to rise, to have its source

prendre qn à partie — to take sb to task

être pris à partie par qn (= interpellé par qn) — to be taken to task by sb

être violemment pris à partie par qn (= molesté par qn) — to be violently set upon by sb

2. vi

1) [liquide, ciment] to set

2) [greffe, vaccin] to take

3) [ruse] to be successful

4) [feu] to go, [incendie] to start, [allumette] to light

5) (= se diriger)

prendre à gauche — to turn left

Prenez à gauche en arrivant au rond-point. — Turn left at the roundabout.

6) * (= être preneur)

je prends — count me in

* * *

prendre verb table: prendre

A vtr

1 ( saisir) to take; prendre un vase sur l'étagère/dans le placard to take a vase off the shelf/out of the cupboard; prendre le bras de son mari to take one's husband's arm; prendre qn par la taille ( des deux mains) to take sb by the waist; ( d'un bras) to put one's arm around sb's waist; puis-je prendre votre manteau? may I take your coat?; prenez donc une chaise do have ou take a seat; ⇒ clique, courage, jambe;

2 (se donner, acquérir) prendre un air/une expression to put on an air/an expression; prendre le nom de son mari to take one's husband's name; prendre une identité to assume an identity; prendre un accent ( involontairement) to pick up an accent; ( volontairement) to put on an accent; prendre une habitude to develop ou pick up a habit; prendre une voix grave to adopt a solemn tone; prendre un rôle to assume a role; ta remarque prend tout son sens you comment begins to make sense; prendre une nuance to take on a particular nuance;

3 ( dérober) to take; prendre de l'argent dans la caisse/à ses parents to take money from the till GB ou cash register/from one's parents; on m'a pris tous mes bijoux I had all my jewellery GB ou jewelry US stolen; il m'a pris ma petite amie he stole my girlfriend; la guerre leur a pris deux fils they lost two sons in the war; la guerre leur a pris tout ce qui leur était cher the war robbed them of all they held most dear;

4 ( apporter) to bring; n'oublie pas de prendre des bottes don't forget to bring boots; je n'ai pas pris assez d'argent I haven't brought enough money;

5 ( emporter) to take; j'ai pris ton parapluie I took your umbrella; ne prends rien sans demander don't take anything without asking; prends ton écharpe, il fait froid take your scarf, it's cold;

6 ( retirer) prendre de l'argent au distributeur to get some money out of the cash dispenser; prendre de l'eau au puits to get water from the well; prendre quelques livres à la bibliothèque to get a few books out of the library;

7 ( consommer) to have [boisson, aliment, repas]; to take [médicament, drogue]; vous prendrez bien quelque chose/un peu de gâteau? won't you have something to eat or drink/some cake?; je vais prendre du poisson I'll have fish; mais tu n'as rien pris! you've hardly taken any!; aller prendre un café/une bière to go for a coffee/a beer; je prends des calmants depuis la guerre I've been on tranquillizers^GB since the war; le médecin me fait prendre des antibiotiques the doctor has put me on antibiotics; je ne prends jamais d'alcool/de drogue I never touch alcohol/take drugs;

8 ( s'accorder) to take; prendre un congé to take a vacation; je vais prendre mon mercredi○ I'm going to take Wednesday off; ⇒ temps;

9 ( choisir) to take [objet]; to choose [sujet, question]; prendre la rouge/le moins cher des deux/la chambre double to take the red one/the cheaper one/the double room; j'ai pris la question sur Zola I chose the question on Zola; la romancière a pris comme sujet une histoire vraie the writer based her novel on a true story; prendre qn pour époux/épouse to take sb to be one's husband/wife;

10 ( faire payer) to charge; elle prend combien de l'heure/pour une coupe? how much does she charge an hour/for a cut?; on m'a pris très cher I was charged a lot; il prend 15% au passage he takes a cut of 15%;

11 ( nécessiter) to take [temps]; ( user) to take up [espace, temps]; le voyage m'a pris moins de deux heures the trip took me less than two hours; tes livres prennent trop de place your books take up too much room; mes enfants me prennent tout mon temps/toute mon énergie my children take up all my time/all my energy;

12 (acheter, réserver, louer) to get [aliments, essence, place]; prends aussi du jambon get some ham too; j'ai pris deux places pour ce soir I've got two tickets for tonight; prendre une chambre en ville to get a room in town; j'en prendrai un kilo I'll have a kilo;

13 ( embaucher) ( durablement) to take [sb] on [employé, assistant, apprenti]; ( pour une mission) to engage [personne]; ils ne m'ont pas pris they didn't take me on; prendre qn comme nourrice to take sb on as a nanny; prendre un avocat/guide to engage a lawyer/guide; être pris chez or par Hachette to get a job with Hachette; prendre une maîtresse to take a mistress;

14 ( accueillir) to take; ils ont pris la petite chez eux they took the little girl in; l'école n'a pas voulu la prendre the school wouldn't take her; ce train ne prend pas de voyageurs this train doesn't take passengers; prendre un client [taxi] to pick up a customer; [prostituée] to pick up a client; [coiffeur] to take a customer; prendre un patient [médecin] to see a patient; prendre un nouveau patient [médecin, dentiste] to take on a new patient; prendre un élève [professeur] to take on a student;

15 ( ramasser au passage) to pick up [personne, pain, clé, journal, ticket]; je passe te prendre à midi I'll come and pick you up at 12; prendre un auto-stoppeur to pick up a hitchhiker; prendre les enfants à l'école to collect the children from school;

16 ( emmener) to take [personne]; je prends les enfants cet après-midi I'll take the children this afternoon; je peux te prendre ( en voiture) I can give you a lift;

17 ( attraper) to catch [personne, animal]; elle s'est fait prendre en train de voler she got caught stealing; prendre un papillon avec ses doigts to pick up a butterfly; prendre un papillon entre ses mains to cup a butterfly in one's hands; je vous y prends○! caught you!; on ne m'y prendra plus○! I won't be taken in○ again!; se laisser prendre par un attrape-nigauds/une histoire to fall for a trick/a story; je ne me suis pas laissé prendre ( tromper) I wasn't going to be taken in○; se laisser prendre dans une bagarre to get drawn into a fight; se faire prendre par l'ennemi to be captured by the enemy; prendre un poisson to catch a fish; ⇒ flagrant, sac, taureau, vinaigre;

18 ( assaillir) une douleur le prit he felt a sudden pain; qu'est-ce qui te prend○? what's the matter with you?; ça te/leur prend souvent○? are you/they often like this? ça te prend souvent de gueuler○ comme ça? do you often yell○ like that?;

19 ( captiver) to involve [spectateur, lecteur]; être pris par un livre/film to be involved in a book/film;

20 ( subir) to get [gifle, coup de soleil, décharge, contravention]; to catch [rhume]; j'ai pris le marteau sur le pied the hammer hit me on the foot; qu'est-ce qu'ils ont pris○! (coups, défaite) what a beating○ they got!; ( reproches) what a telling-off○ they got!; prendre une quinte de toux to have a coughing fit;

21 Transp ( utiliser) to take [autobus, métro, train, ferry, autoroute]; prendre le train/la voiture/l'avion to take the train/the car/the plane; prendre le or un taxi to take a taxi; il a pris l'avion pour aller à Bruxelles he went to Brussels by air; je ne prends plus la voiture pour aller à Paris I've given up driving to Paris; s'il fait beau, je prendrai la bicyclette if the weather's nice, I'll cycle; en général je prends mon vélo pour aller travailler I usually cycle to work;

22 ( envisager) to take; prenons par exemple Nina take Nina, for example; si je prends une langue comme le chinois/un pays comme la Chine if we take a language like Chinese/a country like China; à tout prendre all in all;

23 ( considérer) to take; ne le prends pas mal don't take it the wrong way; il a plutôt bien pris ta remarque he took your comment rather well; il me prend pour un imbécile he takes me for a fool; pour qui me prends-tu? ( grossière erreur) what do you take me for?; ( manque de respect) who do you think you're talking to?; tu me prends pour ton esclave? I'm not your slave, you know!; excusez-moi, je vous ai pris pour quelqu'un d'autre I'm sorry, I thought you were someone else; ⇒ argent, canard, vessie;

24 ( traiter) to handle; il est très gentil quand on sait le prendre he's very nice when you know how to handle him; savoir prendre son enfant to know how to handle one's child; on ne sait jamais par où la prendre○ you never know how to handle her;

25 ( mesurer) to take [mensurations, température, tension, pouls]; je vais prendre votre pointure let me measure your foot;

26 ( noter) to take down; je vais prendre votre adresse let me just take down your address; il s'est enfui mais j'ai pris le numéro de sa voiture he drove off but I took down his registration GB ou license US number;

27 ( apprendre) prendre que to get the idea (that); où a-t-il pris qu'ils allaient divorcer? where did he get the idea they were going to get divorced?;

28 ( accepter) to take; prendre les cartes de crédit to take credit cards; il a refusé de prendre l'argent he refused to take the money; il faut prendre les gens comme ils sont you must take people as you find them; prendre les choses comme elles sont to take things as they come; à 1 500, je prends, mais pas plus at 1,500, I'll take it, but that's my best offer;

29 ( endosser) to take over [direction, pouvoir]; to assume [contrôle, poste]; je prends ça sur moi I'll see to it; prendre sur soi de faire to take it upon oneself to do, to undertake to do; elle a pris sur elle de leur parler/de leur cacher la vérité she took it upon herself to talk to them/to hide the truth from them; je prends sur moi tes dépenses I'll cover your expenses;

30 ( accumuler) to put on [poids]; to gain [avance]; prendre trois minutes (d'avance) to gain three minutes; prendre des forces to build up one's strength;

31 ( contracter) to take on [bail]; to take [emploi];

32 ( défier) to take [sb] on [concurrent]; je prends le gagnant/le perdant I'll take on the winner/the loser;

33 ( conquérir) Mil to take, to seize [ville, forteresse]; to capture [navire, tank]; Jeux to take [pièce, carte];

34 ( posséder sexuellement) to take [femme].

B vi

1 ( aller) prendre à gauche/vers le nord to go left/north; prenez tout droit keep straight on; prendre à travers champs to strike out GB ou head off across the fields; prendre au plus court to take the shortest route; prendre par le littoral to follow the coast;

2 ( s'enflammer) [feu, bois, mèche] to catch; [incendie] to break out;

3 ( se solidifier) [gelée, flan, glace, ciment, plâtre, colle] to set; [blancs d'œufs] to stiffen; [mayonnaise] to thicken;

4 ( réussir) [grève, innovation] to be a success; [idée, mode] to catch on; [teinture, bouture, vaccination, greffe] to take; [leçon] to sink in;

5 ( prélever) prendre sur ses économies pour entretenir un neveu to draw on one's savings to support a nephew; prendre sur son temps libre pour traduire un roman to translate a novel in one's spare time;

6 ( se contraindre) prendre sur soi to take a hold on oneself; prendre sur soi pour faire to make oneself do; prendre sur soi pour ne pas faire to keep oneself from doing; j'ai pris sur moi pour les écouter I made myself listen to them; j'ai pris sur moi pour ne pas les insulter I kept myself from insulting them;

7 ○( être cru) ça ne prend pas! it won't wash○ ou work!; ton explication ne prendra pas avec moi that explanation won't wash with me○;

8 ○( subir) prendre pour qn to take the rap○ for sb; c'est toujours moi qui prends! I'm always the one who gets it in the neck○!; tu vas prendre! you'll catch it○!; il en a pris pour 20 ans he got 20 years.

C se prendre vpr

1 (devoir être saisi, consommé, mesuré) un marteau se prend par le manche you hold a hammer by the handle; les pâtes ne se prennent pas avec les doigts you don't eat pasta with your fingers; en Chine le thé se prend sans sucre in China they don't put sugar in their tea; la vitamine C se prend de préférence le matin vitamin C is best taken in the morning; la température se prend le matin your temperature should be taken in the morning;

2 (pouvoir être acquis, conquis, utilisé, attrapé) les mauvaises habitudes se prennent vite bad habits are easily picked up; le roi ne se prend jamais ( aux échecs) the king can't be taken; un avion ne se prend pas sans réservation you can't take a plane without making reservation;

3 ( s'attraper) se prendre le pied gauche avec la main droite to take one's left foot in one's right hand; certains singes se prennent aux arbres avec leur queue some monkeys can swing from trees by their tails;

4 ( se tenir l'un l'autre) se prendre par la taille to hold each other around the waist;

5 ( se coincer) se prendre les doigts dans la porte to catch one's fingers in the door; mon écharpe s'est prise dans les rayons my scarf got caught in the spokes;

6 ○( recevoir) il s'est pris quinze jours de prison/une gifle he got two weeks in prison/a smack in the face; tu vas te prendre l'étagère sur la tête the shelf is going to come down on your head; je me suis pris une averse I got caught in a shower;

7 ( commencer) se prendre à faire to find oneself doing; elle s'est prise à aimer she found herself falling in love; se prendre de sympathie pour qn to take to sb;

8 ( se considérer) elle se prend pour un génie she thinks she's a genius; il se prend pour James Dean he fancies himself as James Dean; pour qui est-ce que tu te prends? who do you think you are?; ⇒ Dieu;

9 ( agresser) s'en prendre à qn ( par des reproches ou des coups) to set about sb; ( pour passer sa colère) to take it out on sb; s'en prendre à qch ( habituellement) to carry on about sth; ( à l'occasion) to lay into sth;

10 ( se comporter) savoir s'y prendre avec to have a way with [enfants, femmes, vieux]; to know how to handle [employés, élèves];

11 ( agir) il faut s'y prendre à l'avance pour avoir des places you have to book ahead to get seats; tu t'y es pris trop tard you left it too late (pour faire to do); il s'y est pris à plusieurs fois he tried several times; ils s'y sont pris à trois contre lui it was three against one; on s'y est pris à trois pour faire it took the three of us to do; regarde comment elle s'y prend look how she's doing it; elle s'y prend bien/mal she sets ou goes about it the right/wrong way; j'aime bien ta façon de t'y prendre I like the way you go about it; comment vas-tu t'y prendre? how will you go about it?; comment vas-tu t'y prendre pour les convaincre? how will you go about convincing them?

Idiomes

c'est toujours ça de pris○ that's something at least; il y a à prendre et à laisser it's like the curate's egg; c'est à prendre ou à laisser take it or leave it; tel est pris qui croyait prendre the tables are turned; bien m'en a pris○ it was a good job○; mal m'en a pris○ it was a mistake.

[prɑ̃dr] verbe transitif

A.[SAISIR, ACQUÉRIR]

1. [saisir] to take

la chatte prend ses chatons par la peau du cou the cat picks up her kittens by the scruff of the neck

prends la casserole par le manche pick the pan up by the handle

il prit son manteau à la patère he took his coat off the hook

prends le livre qui se trouve sur la table take the book on the table

prendre quelque chose des mains de quelqu'un to take something off somebody

[saisir et garder] to take (hold of), to hold

prendre sa tête entre ses mains to hold one's head in one's hands

prenez cette médaille qui vous est offerte par tous vos collègues accept this medal as a gift from all your colleagues

prendre un siège to take a seat, to sit down

2. [emporter - lunettes, document, en-cas] to take

tu as pris tes papiers (avec toi)? have you got your papers (with you)?

inutile de prendre un parapluie there's no need to take ou no need for an umbrella

quand prendrez-vous le colis? when will you collect the parcel?

[emmener] to take (along)

(passer) prendre quelqu'un: je suis passé la prendre chez elle à midi I picked her up at ou collected her from her home at midday

prendre quelqu'un en voiture to give somebody a lift

3. [trouver] to get

où as-tu pris ce couteau? where did you get that knife (from)?

où as-tu pris cette idée/cette citation/ces manières? where did you get that idea/this quotation/those manners?

4. [se procurer]

prendre des renseignements to get some information

5. [acheter - nourriture, billet de loterie] to get, to buy ; [ - abonnement, assurance] to take out (separable)

[réserver - chambre d'hôtel, place de spectacle] to book

j'ai pris des artichauts pour ce soir I've got ou bought some artichokes for tonight

je vais vous prendre un petit poulet aujourd'hui I'll have ou take a small chicken today

6. [demander - argent] to charge

je prends une commission de 3 % I take a 3% commission

mon coiffeur ne prend pas cher (familier) my hairdresser isn't too expensive ou doesn't charge too much

je prends 30 euros de l'heure I charge 30 euros per hour

elle l'a réparé sans rien nous prendre she fixed it free of charge ou without charging us (anything) for it

7. [retirer]

les impôts sont pris à la source tax is deducted at source

prendre de l'argent sur son compte to withdraw money from one's account, to take money out of one's account

B.[AVOIR RECOURS À, SE SERVIR DE]

1. [utiliser - outil] to use

prends un marteau, ce sera plus facile use a hammer, you'll find it's easier

[emprunter] to take, to borrow

je peux prendre ta voiture? can I take ou borrow your car?

2. [consommer - nourriture] to eat ; [ - boisson] to drink, to have ; [ - médicament] to take ; [ - sucre] to take

je ne prends jamais de somnifères I never take sleeping pills

nous en discuterons en prenant le café we'll discuss it over a cup of coffee

qu'est-ce que tu prends? what would you like to drink, what will it be?

je prendrais bien une bière I could do with a beer

si on allait prendre un verre? how about (going for) a drink?

à prendre matin, midi et soir to be taken three times a day

tu lui as fait prendre ses médicaments? did you make sure he took his medicine?

[comme ingrédient] to take

prendre 50 g de beurre et 200 g de farine take 50 g of butter and 200 g of flour

3. [se déplacer en] to take, to go ou to travel by (inseparable)

prendre l'avion to take the plane, to fly

prendre le bateau to take the boat, to sail, to go by boat

prendre le bus/le train to take the bus/train, to go by bus/train

prendre un taxi to take a taxi

je ne prends jamais la voiture I never use the car

4. [monter dans - bus, train] to catch, to get on (inseparable)

5. [louer]

on a pris une chambre dans un petit hôtel we took a room in a small hotel

j'ai pris un petit studio I rented a little studio flat

6. [suivre - voie] to take

prends la première à droite take the first (on the) right

prenez la direction de Lille follow the signs for Lille

j'ai pris un sens interdit I drove ou went down a one-way street

C.[PRENDRE POSSESSION DE, CONTRÔLER]

1. [retenir par la force - fugitif] to capture ; [ - prisonnier] to take ; [ - animal] to catch

MILITAIRE [ville, position] to take

prendre quelqu'un en otage to take somebody hostage

2. [voler] to take

il a tout pris dans la maison he took everything in the house

prendre une citation dans un livre [sans permission] to lift ou to poach a quotation from a book

prendre quelque chose à quelqu'un: combien vous a-t-on pris? how much was taken ou stolen from you?

elle m'a pris mon tour she took my turn

elle m'a pris mon idée/petit ami she stole my idea/boyfriend

3. [occuper - temps] to take (up), to require (soutenu) ; [ - place] to take (up)

pousse-toi, tu prends toute la place move up, you're taking up all the space

ça (m')a pris deux heures it took (me) two hours

ça prend du temps de chercher un appartement it takes time to find a flat, flat-hunting is time-consuming

4. [envahir - suj: malaise, rage] to come over (inseparable) ; [ - suj: peur] to seize, to take hold of

quand ses quintes de toux le prennent when he has a bout of coughing

l'envie le ou lui prit d'aller nager he felt like going for a swim

qu'est-ce qui te prend? what's wrong with ou what's the matter with ou what's come over you?

qu'est-ce qui le ou lui prend de ne pas répondre? why on earth isn't he answering?

ça te prend souvent? (familier & humoristique) are you often like this?

quand ça le ou lui prend, il casse tout (familier) when he gets into this state, he just smashes everything in sight

(tournure impersonnelle)

il me prend parfois le désir de tout abandonner I sometimes feel like giving it all up

il est rentré chez lui et bien/mal lui en a pris he went home and it was just as well he did/, but he'd have done better to stay where he was

prendre la tête à quelqu'un (très familier) : ça me prend la tête it's a real hassle

arrête de me prendre la tête stop being such a pain

5. [surprendre - voleur, tricheur] to catch

si tu veux le voir, il faut le prendre au saut du lit if you want to see him, you must catch him as he gets up

prendre quelqu'un à faire quelque chose to catch somebody doing something

je t'y prends, petit galopin! caught ou got you, you little rascal!

6. JEUX [pion, dame] to take

demain, je te prends aux échecs (familier) tomorrow I'll take you on at ou play you at chess

(en usage absolu) CARTES

je prends I'll try it

j'ai pris à cœur I went hearts

7. SPORT

prendre le service de quelqu'un to break somebody's service

il est venu prendre la deuxième place

a. [pendant la course] he moved into second place

b. [à l'arrivée] he came in second

D.[ADMETTRE, RECEVOIR]

1. [recevoir]

le docteur ne pourra pas vous prendre avant demain the doctor won't be able to see you before tomorrow

après 22 heures, nous ne prenons plus de clients after 10 pm, we don't let anymore customers in

2. [cours] to take

3. [accueillir - pensionnaire] to take in (separable) ; [ - passager] to take

[admettre par règlement] to take, to allow

[engager - employé, candidat] to take on (separable)

nous ne prenons pas les cartes de crédit/les bagages en cabine we don't take credit cards/cabin baggage

prendre un comptable to take on ou to hire an accountant

prendre quelqu'un comme stagiaire to take somebody on as a trainee

4. [acquérir, gagner]

prendre de l'avance/du retard to be earlier/later than scheduled

j'ai pris trois centimètres de tour de taille I've put on three centimetres round the waist

quand le gâteau commence à prendre une jolie couleur dorée when the cake starts to take on a nice golden colour

le projet commence à prendre forme ou tournure the project's starting to take shape

[terminaison] to take

le a prend un accent circonflexe there's a circumflex on the a

5. [subir] to get

prendre un coup de soleil to get sunburnt

prendre froid ou (vieilli) du mal to catch ou to get a cold

j'ai pris la tuile en plein sur la tête the tile hit me right on the head

c'est elle qui a tout pris

a. (familier) [coups, reproches] she got the worst ou took the brunt of it

b. [éclaboussures] she got most ou the worst of it

qu'est-ce qu'on a pris! (familier) , on a pris quelque chose! (familier)

a. [averse] we got soaked ou drenched!

b. [réprimande] we got a real dressing down!

c. [critique] we got panned!

d. [défaite] we got thrashed!

(en usage absolu)

c'est toujours les mêmes qui prennent! (familier) they always pick on the same ones, it's always the same ones who get it in the neck!

il en a pris pour 15 ans (familier) he got 15 years, he got put away for 15 years

E.[CONSIDÉRER DE TELLE MANIÈRE]

1. [accepter] to take

il a essayé de le prendre avec le sourire ou en souriant he tried to pass it off with a smile

bien/mal prendre quelque chose to take something well/badly

[interpréter]

ne prends pas ça pour toi [ne te sens pas visé] don't take it personally

prendre quelque chose en bien/en mal to take something as a compliment/badly

elle a pris mon silence pour de la désapprobation she took my silence as a criticism

2. [considérer] to take, to consider

prenons un exemple let's take ou consider an example

prendre quelqu'un/quelque chose en: prendre quelqu'un en amitié to grow fond of somebody

prendre quelqu'un en pitié to take pity on somebody

prendre quelque chose/quelqu'un pour

a. [par méprise] to mistake something/somebody for

b. [volontairement] to take something/somebody for, to consider something/somebody to be

on me prend souvent pour ma sœur I'm often mistaken for my sister

pour qui me prenez-vous? what do you take me for?, who do you think I am?

elle va me prendre pour un idiot she'll think I'm a fool

prendre quelque chose/quelqu'un comme to take something/somebody as

à tout prendre all in all, by and large, all things considered

3. [traiter - quelqu'un] to handle, to deal with (inseparable)

prendre quelqu'un par la douceur to use gentle persuasion on somebody

prendre l'ennemi de front/à revers MILITAIRE (figuré) to tackle the enemy head on/from the rear

F.[ENREGISTRER]

1. [consigner - notes] to take ou to write down (separable) ; [ - empreintes, mesures, température, tension] to take

2. PHOTOGRAPHIE

prendre quelque chose/quelqu'un (en photo) to take a picture ou photo ou photograph of something/somebody

G.[DÉCIDER DE, ADOPTER]

1. [s'octroyer - vacances] to take, to have ; [ - bain, douche] to have, to take

prendre un jour de congé to take ou to have the day off

prendre le temps de faire quelque chose to take the time to do something

prendre son temps to take one's time

prendre un amant to take a lover

tu n'as pas le droit! — je le prends! you've no right! — that's what you think!

2. [s'engager dans - mesure, risque] to take

prendre une décision

a. [généralement] to make a decision

b. [après avoir hésité] to make up one's mind, to come to a decision

prendre la décision de to make up one's mind to, to decide to

prendre l'initiative de quelque chose to initiate something

prendre l'initiative de faire quelque chose to take the initiative in doing something, to take it upon oneself to do something

prendre de bonnes résolutions pour l'avenir to resolve to do better in the future

prendre la résolution de to resolve to

3. [choisir - sujet d'examen, cadeau] to take, to choose, to have

j'ai pris le docteur Valiet comme médecin I chose Dr Valiet to be ou as my GP

qu'est-ce qu'on lui prend comme glace? which ice cream shall we get him?

ils n'ont pris que les 20 premiers they only took ou selected the top 20

c'est à prendre ou à laisser (you can) take it or leave it

il y a à prendre et à laisser dans son livre his book is a bit of a curate's egg (UK) ou is good in parts

4. [se charger de - poste] to take, to accept

prendre ses fonctions to start work

j'ai un appel pour toi, tu le prends? I've got a call for you, will you take it?

5. [adopter - air] to put on (separable), to assume ; [ - ton] to assume

————————

[prɑ̃dr] verbe intransitif

1. [se fixer durablement - végétal] to take (root) ; [ - bouture, greffe, vaccin] to take ; [ - mode, slogan] to catch on

la peinture ne prend pas sur le plastique the plastic won't take the paint

ça ne prendra pas avec elle [mensonge] it won't work with her, she won't be taken in

2. [durcir - crème, ciment, colle] to set ; [ - lac, étang] to freeze (over) ; [ - mayonnaise] to thicken

3. [passer]

prends à gauche [tourne à gauche] turn left

tu peux prendre par Le Mans you can go via Le Mans

prendre à travers bois/champs to cut through the woods/fields

4. [commencer] to start, to get going

je n'arrive pas à faire prendre le feu/les brindilles I can't get the fire going/the twigs to catch

5. MUSIQUE & THÉÂTRE

prenons avant la sixième mesure/à la scène 2 let's take it from just before bar six/from scene 2

————————

prendre sur verbe plus préposition

1. [entamer] to use (some of)

je ne prendrai pas sur mon week-end pour finir le travail! I'm not going to give up ou to sacrifice part of my weekend to finish the job!

2. (locution)

prendre sur soi to grin and bear it

prendre sur soi de faire quelque chose to take (it) upon oneself to do something

————————

se prendre verbe pronominal (emploi passif)

ces cachets se prennent avant les repas the tablets should be taken before meals

————————

se prendre verbe pronominal (emploi réciproque)

ils se sont pris pour époux they were united in matrimony

————————

se prendre verbe pronominal intransitif

to get caught ou trapped

le foulard s'est pris dans la portière the scarf got caught ou shut in the door

————————

se prendre verbe pronominal transitif

1. [se coincer]

attention, tu vas te prendre les doigts dans la charnière! careful, you'll trap your fingers ou get your fingers caught in the hinge!

se prendre les pieds dans quelque chose to trip over something

2. (familier) [choisir]

prends-toi un gâteau get yourself a cake

————————

se prendre à verbe pronominal plus préposition

1. [se laisser aller à]

se prendre à faire quelque chose to find oneself starting to do something

se prendre à rêver to find oneself dreaming

2. (locution)

s'y prendre: comment pourrions-nous nous y prendre? how could we go about it?

tu t'y prends un peu tard pour t'inscrire! you've left it a bit late to enrol!

il faut s'y prendre deux mois à l'avance pour avoir des places you have to book two months in advance to be sure of getting seats

elle s'y est prise à trois fois pour faire démarrer la tondeuse she made three attempts before the lawn mower would start

s'y prendre bien/mal: s'y prendre bien/mal avec quelqu'un to handle somebody the right/wrong way

elle s'y prend bien ou sait s'y prendre avec les enfants she's good with children

je n'arrive pas à repasser le col — c'est parce que tu t'y prends mal I can't iron the collar properly — that's because you're going about it the wrong way ou doing it wrong

————————

se prendre de verbe pronominal plus préposition

se prendre d'amitié pour quelqu'un to grow fond of somebody, to feel a growing affection for somebody

————————

se prendre pour verbe pronominal plus préposition

il ne se prend pas pour rien ou pour n'importe qui he thinks he's God's gift to humanity

tu te prends pour qui pour me parler sur ce ton? who do you think you are, talking to me like that?

————————

s'en prendre à verbe pronominal plus préposition

s'en prendre à quelqu'un/quelque chose

a. [l'attaquer] to attack somebody/something

b. [le rendre responsable] to put the blame on somebody/something

pourquoi faut-il toujours que tu t'en prennes à moi? why do you always take it out on me?

ne t'en prends qu'à toi-même you've only (got) yourself to blame

Dictionnaire Français-Anglais > prendre

12 kind

kind

1 [jong mens, baby] child ⇒ 〈 zeer jong ook〉 baby

2 [zoon, dochter] child

3 [meisje] child, girl

4 [figuurlijk] [voortbrengsel] child

♦voorbeelden:

1   〈 figuurlijk〉 een kind van het land • 〈 mannelijk〉 a son of the soil

     〈 figuurlijk〉 een doodgeboren kind • a non-starter

     nog een groot kind zijn • be a big baby

     een gezin met kleine kinderen • a young family

     een ongeboren kind • an unborn child

     daar ben ik een kind bij • I'm not a patch on him 〈enz.〉

     een kind halen • deliver a child

     een kind hebben bij/van • have a child by

     dat kan een kind begrijpen • a(ny) child can see that

     〈 figuurlijk〉 een kind kan de was doen • that's child's play, it's as simple as ABC

     〈 schertsend〉 ik mag een kind krijgen als het niet waar is • otherwise I'll eat my hat, … or I'm a Dutchman

     een kind krijgen van iets/iemand 〈figuurlijk; informeel〉 • be fed up with something/someone

     zij kan geen kinderen meer krijgen • 〈wegens ziekte enz.〉 she can't have any more children; 〈 wegens leeftijd〉 she's past childbearing age

     een kind krijgen • have a baby

     〈 informeel〉 een kind maken • make a baby

     〈 figuurlijk〉 het kind bij zijn naam noemen • call a spade a spade

     kinderen opvoeden • bring up children

     een kind verwachten • be expecting (a baby)

     kinderen beneden de zes/van zes en ouder/boven de zes • children under six/of six and over/from six years up

     een kind van zes jaar • a child of six, a six-year-old (child)

     geen kind (meer) zijn • not be a child (any longer)

     je hebt er geen kind aan • he's no trouble at all

     blij/gelukkig als een kind • (as) happy as can be

     van kind af aan, van kinds af • since/from childhood, since I/he 〈enz.〉 was a child

2   kind noch kraai hebben • have no one (in the world)

     met zijn vrouw en kinderen • with his wife and children/and family

     geen kinderen hebben • not have any children, be childless

     hebt u kinderen? • do you have a family/children?

     als (eigen) kind aannemen • adopt as a child

     ergens (als) kind aan huis zijn • be one of the family; 〈met betrekking tot huizen enz.〉 have the run of the place

3   het kind trouwde veel te jong • the poor girl/child married far too young

     〈 pejoratief〉 dat kind van hiernaast • that girl next door

4   een kind van zijn tijd zijn • be a child of one's time

¶   het kind van de rekening zijn • be the loser

     mijn lieve kind, je weet toch wel beter • for goodness' sake, you should know better

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > kind

13 niño

m.

boy, kid, child, innocent.

* * *

niño

► nombre masculino,nombre femenino

1 (gen) child; (chico) boy, little boy; (chica) girl, little girl

■ tienen dos niños y una niña they've got two boys and a girl

2 (bebé) baby

■ ¿para cuándo es el niño? when is the baby due?

■ ha tenido una niña preciosa she's had a beautiful baby girl

3 peyorativo (en comportamiento) baby; (en experiencia) child

■ no seas niño y acábate la cena don't be such a baby, eat up your dinner!

■ en cuestiones de dinero es un niño aún in money matters he's still very naive

► nombre masculino plural niños

1 children, kids

\

FRASEOLOGÍA

de niño,-a as a child

desde niño,-a from childhood

■ vivo en esta casa desde muy niña I've lived in this house since I was a little girl

la niña bonita the number 15

... ni que niño muerto familiar my foot!

■ ¡qué moto ni qué niño muerto! motorbike, my foot!

querer a alguien como a la niña de sus ojos to adore somebody, have a soft spot for somebody

ser como la niña de sus ojos para alguien to be the apple of somebody's eye

niña del ojo pupil

niño,-a bien rich kid

niño,-a bonito,-a (de los padres) spoilt child 2 (de otros) pet

■ es el niño bonito del profe he's the teacher's pet

niño,-a burbuja baby in the bubble

niño,-a probeta test-tube baby

niño de papá rich kid

niño pera familiar daddy's boy

* * *

(f. - niña)

noun

child, boy / girl

* * *
niño, -a
1. ADJ

1) (=joven) young; pey childish

es muy niño todavía — he's still very young

¡no seas niño! — don't be so childish!

2) And [fruta] green, unripe

2. SM / F

1) (=crío) child, (little) boy/(little) girl

los niños — the children

de niño — as a child

desde niño — since childhood, since I etc was a child

- ser el niño mimado de algn

- ¡qué coche ni qué niño muerto!

- como niño con zapatos nuevos

niño/a bien, niño/a bonito/a — Hooray Henry *

el niño bonito del toreo — the golden boy of bullfighting

niño/a de la calle — street kid

niño/a expósito/a — foundling

niño/a pera, niño/a pijo/a — * pampered child, daddy's boy/girl

niño/a prodigio/a — child prodigy

niño/a terrible — enfant terrible

2) (=bebé) baby

va a tener un niño — she's going to have a baby

hacer un niño a una — to get a girl in the family way

cuando nazca el niño — when the baby is born, when the child is born

niño/a azul — blue baby

el Niño de la bola — (lit) the infant Jesus; (fig) fortune's favourite

niño/a de pecho — babe-in-arms

el Niño Jesús — the Christ-child; [con menos formalidad] the Baby Jesus

niño/a probeta — test-tube baby

3) * [uso apelativo]

¡niño, que te vas a caer! — watch out, lad, you're going to fall!

¡niña, no seas tan tonta! — don't be such a silly girl!

4) LAm ( esp Hist) (=título) master/mistress, sir/miss

el niño Francisco — (young) master Francisco

5) Cono Sur undesirable
niña
* * *
I
- ña adjetivo

a) ( joven) young

es muy niña para casarse — she's very young to be getting married

b) (infantil, inmaduro) immature, childish
II
- ña masculino, femenino

a) (m) boy, child; (f) girl, child; ( bebé) baby

¿te gustan los niños? — do you like children?

de niño — as a child

estar como (un) niño con zapatos nuevos — to be like a child with a new toy

b) ( con respecto a los padres) (m) son, child; (f) daughter, child

está esperando un niño — she's expecting a baby

c) ( adulto joven) (m) (young) boy, (young) guy (colloq); (f) (young) girl

d) (AmL) ( término de respeto) (m) young master; (f) young lady

¿la niña Lupita va a cenar en casa? — will Miss Lupita be dining in this evening?

- niña bonita

- niño -ña bien

- niño bonito -ña bonita

- niño -ña de brazos

- niño -ña de pañales or de pecho

- Niño Jesús or Dios

- niño mimado -ña mimada

- niño -ña probeta

- niño -ña prodigio

* * *

= child [children, -pl.], infant, kid, kiddy [kiddie], baby boy, kidlet.

Ex. There are many catalogs and each of them functions in a different world -- the worlds of the school child and of the college student, the worlds of the eminent scholar and of the casual reader.

Ex. The article 'Sitting pretty: infants, toddlers, & lapsits' outlines the procedures followed at San Francisco public library to help parents introduce their babies to appropriate literature.

Ex. He said they try to arrange special visits to cultural institutions and attend concerts, and that the kids have an opportunity to speak with people connected with the event afterwards.

Ex. If they can do it for the kiddies, perhaps they can do it for the adults too.

Ex. With a conception calendar you can choose to conceive on the days that Nature has chosen for a baby boy or a baby girl.

Ex. Kidlets age 6 and up will be tied up for hours assembling and playing with these packs of different pirate ships, dinosaurs, airplanes or alien creatures.

----

* acuéstate con niños y amanecerás meado = lie down with dogs and you get fleas.

* adaptado especialmente para niños = child-friendly.

* a prueba de niños = childproof.

* centrado en el niño = child-centred [child-centered, -USA].

* comida para niños = baby food.

* Consejo para los Niños Excepcionales (CEC) = Council for Exceptional Children (CEC).

* crianza de niños = parenting.

* criar niños = rear + children, raise + children, child rearing.

* cuando era niño = as a boy.

* cuidado de niños = child care [childcare].

* cuidador de niños = childminder.

* custodia de los niños = child custody.

* edad en la que un niño aprende a andar = toddlerhood.

* escuela de niños menores = infant school.

* juego de niños = child's play, children's play, children's play.

* mentalidad de niño = juvenile mentality.

* niño abandonado = waif.

* niño adoptado = adopted child.

* niño adoptivo = adopted child.

* niño cambiado = changeling.

* niño chico = young child, young kid.

* niño con necesidades especiales = special needs child.

* niño consentido = spoilt brat.

* niño de edad escolar = school-age child.

* niño de la calle = waif.

* niño de la llave = latchkey child.

* niño desvalido = deprived child.

* niño en edad escolar = school-age child.

* niño en edad preescolar = preschooler.

* niño joven = young boy.

* niño malcriado = spoilt brat, brat.

* niño mimado = darling, spoilt brat.

* niño pequeño = toddler, little child.

* niño problemático = problem child.

* niño prodigio = child prodigy.

* niño que recibe la educación escolar en su casa = homeschooler [home schooler].

* niños = children [child, -sing.].

* niños entre cinco y siete años = five-to-sevens.

* niños, los = small fry, the.

* niños nacidos fuera del matrimonio = children born out of the wedlock.

* niño travieso = naughty boy.

* obra de teatro para niños = children's play.

* para evitar su uso indebido por los niños = childproof.

* piscina inflable para niños = paddling pool, wading pool.

* piscina para niños = wading pool, paddling pool, wading pool.

* problema con los niños de la llave = latchkey problem.

* propio de niña = girlish.

* propio de niño = boyish.

* proteger Algo para evitar su uso indebido por los niños = childproof.

* tener niños = have + children.

* tener un niño = have + a baby.

* tráfico de niños = trafficking in children.

* trata de niños = trafficking in children.

* Virgen y el Niño = Madonna and Child.

* * *
I
- ña adjetivo

a) ( joven) young

es muy niña para casarse — she's very young to be getting married

b) (infantil, inmaduro) immature, childish
II
- ña masculino, femenino

a) (m) boy, child; (f) girl, child; ( bebé) baby

¿te gustan los niños? — do you like children?

de niño — as a child

estar como (un) niño con zapatos nuevos — to be like a child with a new toy

b) ( con respecto a los padres) (m) son, child; (f) daughter, child

está esperando un niño — she's expecting a baby

c) ( adulto joven) (m) (young) boy, (young) guy (colloq); (f) (young) girl

d) (AmL) ( término de respeto) (m) young master; (f) young lady

¿la niña Lupita va a cenar en casa? — will Miss Lupita be dining in this evening?

- niña bonita

- niño -ña bien

- niño bonito -ña bonita

- niño -ña de brazos

- niño -ña de pañales or de pecho

- Niño Jesús or Dios

- niño mimado -ña mimada

- niño -ña probeta

- niño -ña prodigio

* * *

= child [children, -pl.], infant, kid, kiddy [kiddie], baby boy, kidlet.

Ex: There are many catalogs and each of them functions in a different world -- the worlds of the school child and of the college student, the worlds of the eminent scholar and of the casual reader.

Ex: The article 'Sitting pretty: infants, toddlers, & lapsits' outlines the procedures followed at San Francisco public library to help parents introduce their babies to appropriate literature.

Ex: He said they try to arrange special visits to cultural institutions and attend concerts, and that the kids have an opportunity to speak with people connected with the event afterwards.

Ex: If they can do it for the kiddies, perhaps they can do it for the adults too.

Ex: With a conception calendar you can choose to conceive on the days that Nature has chosen for a baby boy or a baby girl.

Ex: Kidlets age 6 and up will be tied up for hours assembling and playing with these packs of different pirate ships, dinosaurs, airplanes or alien creatures.

* acuéstate con niños y amanecerás meado = lie down with dogs and you get fleas.

* adaptado especialmente para niños = child-friendly.

* a prueba de niños = childproof.

* centrado en el niño = child-centred [child-centered, -USA].

* comida para niños = baby food.

* Consejo para los Niños Excepcionales (CEC) = Council for Exceptional Children (CEC).

* crianza de niños = parenting.

* criar niños = rear + children, raise + children, child rearing.

* cuando era niño = as a boy.

* cuidado de niños = child care [childcare].

* cuidador de niños = childminder.

* custodia de los niños = child custody.

* edad en la que un niño aprende a andar = toddlerhood.

* escuela de niños menores = infant school.

* juego de niños = child's play, children's play, children's play.

* mentalidad de niño = juvenile mentality.

* niño abandonado = waif.

* niño adoptado = adopted child.

* niño adoptivo = adopted child.

* niño cambiado = changeling.

* niño chico = young child, young kid.

* niño con necesidades especiales = special needs child.

* niño consentido = spoilt brat.

* niño de edad escolar = school-age child.

* niño de la calle = waif.

* niño de la llave = latchkey child.

* niño desvalido = deprived child.

* niño en edad escolar = school-age child.

* niño en edad preescolar = preschooler.

* niño joven = young boy.

* niño malcriado = spoilt brat, brat.

* niño mimado = darling, spoilt brat.

* niño pequeño = toddler, little child.

* niño problemático = problem child.

* niño prodigio = child prodigy.

* niño que recibe la educación escolar en su casa = homeschooler [home schooler].

* niños = children [child, -sing.].

* niños entre cinco y siete años = five-to-sevens.

* niños, los = small fry, the.

* niños nacidos fuera del matrimonio = children born out of the wedlock.

* niño travieso = naughty boy.

* obra de teatro para niños = children's play.

* para evitar su uso indebido por los niños = childproof.

* piscina inflable para niños = paddling pool, wading pool.

* piscina para niños = wading pool, paddling pool, wading pool.

* problema con los niños de la llave = latchkey problem.

* propio de niña = girlish.

* propio de niño = boyish.

* proteger Algo para evitar su uso indebido por los niños = childproof.

* tener niños = have + children.

* tener un niño = have + a baby.

* tráfico de niños = trafficking in children.

* trata de niños = trafficking in children.

* Virgen y el Niño = Madonna and Child.

* * *

niño¹ -ña

adjective

1 (joven) young

es muy niña para casarse she's very young to be getting married

2 (infantil, inmaduro) immature, childish

no seas tan niño don't be so childish!

niño² -ña

masculine, feminine

1 ( masculine) boy, child; ( feminine) girl, child; (bebé) baby

¿te gustan los niños? do you like children?

de niño era muy tímido he was very shy as a child o when he was young o when he was little

¡niño! ¿qué forma de hablar es ésa? Michael! ( o Richard! etc) that's no way to talk!, that's no way to talk, young man o my boy!

¡niña! esas cosas no se dicen Sally! ( o Stephanie! etc) don't say things like that!, don't say things like that, you naughty girl!

estar como un niño con zapatos nuevos to be like a child with a new toy

2 (con respecto a los padres) ( masculine) son, child; ( feminine) daughter, child

la niña de mi hermana tiene tres años my sister's daughter o child o little girl is three

tengo que llevar a la niña al dentista I have to take Pilar ( o Ana etc) to the dentist, I have to take my daughter to the dentist

está esperando un niño she's expecting a baby

¿y qué tuvo? ¿un niño o una niña? what did she have, a boy or a girl?

3

(adulto joven): tiene 60 años y se ha casado con una niña de 20 he's 60 and he's married a (young) girl of 20

sale con un niño francés she's going out with a (young) French boy o ( colloq) guy

4 ( AmL) (término de respeto) ( masculine) young master; ( feminine) young lady

¿la niña Lupita va a cenar en casa? will Miss Lupita be dining in this evening?

Compuestos:

● niña bonita

feminine: la niñoa bonita number fifteen

● niño bien, niña bien

masculine, feminine rich kid ( colloq)

● niño bonito, niña bonita

masculine, feminine ( Esp) rich kid ( colloq)

● niño de brazos, niña de brazos

masculine, feminine babe-in-arms

● niño de los azotes

( period); masculine whipping boy, scapegoat

● niño de pañales, niña de pañales

masculine, feminine small o young baby

● niño de pecho, niña de pecho

masculine, feminine small o young baby

● Niño Jesús or Dios

masculine: el niño Jesús or Dios Baby Jesus

● niño mimado, niña mimada

masculine, feminine favorite*, pet

● niño pera, niña pera

masculine, feminine ( Esp) rich kid ( colloq)

● niño pijo, niña pija

masculine, feminine ( Esp) rich kid ( colloq)

● niño probeta, niña probeta

masculine, feminine test-tube baby

● niño prodigio, niña prodigio

masculine, feminine child prodigy

● niño soldado, niña soldado

masculine, feminine child soldier

● niños envueltos

mpl

(de carne) beef olives (pl); (de repollo) stuffed cabbage leaves (pl)

* * *

niño
◊ -ña adjetivo ( joven) young;

(infantil, inmaduro) immature, childish
■ sustantivo masculino, femenino
a) (m) boy, child;

(f) girl, child;
( bebé) baby;
◊ ¿te gustan los niños? do you like children?;

de niño as a child;
niño bien rich kid (colloq);
niño de pecho small o young baby;
el niño mimado de la maestra the teacher's favorite^{( conjugate favorite)} o pet;
niño prodigio child prodigy
b) ( con respecto a los padres) (m) son, child;

(f) daughter, child;
◊ tengo que llevar al niño al dentista I have to take my son to the dentist

niño,-a
I sustantivo masculino y femenino child: tiene dos niños y una niña, he has two sons and a daughter
va a tener un niño, she's expecting a baby
de niño, as a child
II adjetivo (persona infantil) child
♦ Locuciones: la niña de tus ojos, the apple of one's eye
' niño' also found in these entries:
Spanish:
aberración
- abrigada
- abrigado
- ahijada
- ahijado
- asistencia
- balbuceo
- barrio
- berrear
- berrido
- bicho
- bien
- bisnieta
- bisnieto
- bombón
- bonita
- bonito
- botija
- buena
- bueno
- caca
- calor
- cargar
- cartera
- clavada
- clavado
- condenada
- condenado
- conflictiva
- conflictivo
- crianza
- criatura
- daño
- dejar
- derecha
- derecho
- dormir
- edad
- educada
- educado
- enferma
- enfermo
- escolar
- existencia
- extremar
- fiebre
- ir
- gas
- gorrina
- gorrino
English:
any
- astonishing
- baby
- baby buggy
- baby carriage
- batter
- boggle
- bonnet
- boo-boo
- bounce
- boy
- bring up
- buggy
- busily
- child
- child prodigy
- clown around
- congenital
- console
- cub scout
- cute
- disobedient
- dyslexia
- erratic
- formative
- foster
- foster child
- from
- girl
- growing
- highchair
- horror
- indulge
- indulgence
- infant
- it
- jelly baby
- keep in
- kid
- let off
- little
- mischief
- mischievous
- mommy
- naughty
- outcry
- outwardly
- overgrown
- pat
- play pen

* * *

niño, -a

♦ adj

1. [pequeño, joven] young

2. Pey [infantil, inmaduro] childish

♦ nm,f

1. [crío] [varón] child, boy;
[hembra] child, girl; [bebé] baby;
los niños the children;

¿es niño o niña? is it a boy or a girl?;

de niño era muy gordo he was very fat as a child;

desde niño from childhood;

Comp

estar como un niño con zapatos nuevos to be as pleased as punch;

Comp
Fam
ni qué niño muerto: es culpa de la crisis – ¡qué crisis ni qué niño muerto! it's the fault of the recession – don't give me that recession stuff!;

Comp

ser el niño bonito de alguien to be sb's pet o blue-eyed boy

Comp
Pey niño bien rich kid;
niños envueltos [plato] beef olives;

el niño Jesús the Baby Jesus;

niño mimado spoilt child;

niño de pecho tiny baby;

niño probeta test-tube baby;

niño prodigio child prodigy;

niño de teta tiny baby

2. [hijo] son;
[hija] daughter;
tuvo dos niñas con su primera mujer he had two daughters by his first wife

3. [joven] young boy, f young girl

Comp
RP niños cantores = children who sing the results of the state lottery
4. Meteo
el Niño el Niño;

la Niña la Niña

5. Am salvo RP [amo] master, f mistress;

hay que planchar la ropa de la niña Ana Miss Anna's clothes need ironing

6. Col niña del servicio maid, servant girl

7. Cuba [como apelativo] dear;

¡niño!, ¿por dónde se va a la estación de tren? which way is it to the railway station, dear?

LOS NIÑOS HÊROES

When the United States invaded Mexico in the war of 1847, its troops laid seige to the military academy in Chapultepec castle, then on the outskirts of Mexico City. Despite an order to flee to their homes, the military cadets refused to leave, and six who died in the fighting are commemorated as the Niños Héroes. The youngest was aged just 13 and none was older than 20. Despite some doubts which have been raised about the more colourful aspects of the legend (e.g. wrapping themselves in the national flag and leaping to their deaths from the battlements), they remain among the most honoured figures in Mexico's pantheon of national heroes. When US president Harry Truman placed a wreath at their monument on a visit to Mexico in 1947, the gesture went down very well, so much so that President Clinton repeated it in 1997.

* * *

niño

I adj young; desp

childish;

¡no seas niño! don’t be childish!

II m

1 boy;

como niño con zapatos nuevos like a child with a new toy

2 forma de cortesía young man

3

:

niños pl children

* * *

niño, -ña n

: child, boy m, girl f

* * *

niño n

1. (sin distinguir el sexo) child [pl. children]

2. (bebé) baby [pl. babies]

3. (chico) boy / little boy

Spanish-English dictionary > niño

14 mit

I Präp. (+ Dat)

1. Gemeinsamkeit, Zugehörigkeit oder Beteiligung ausdrückend: with; ein Mann mit Hund a man with a dog; Ehepaare mit und ohne Kinder married couples with and without children; Tee mit Rum tea with rum; Eis mit Sahne ice cream with whipped cream; Whisky mit Eis whisky with ice ( oder on the rocks); ein Glas mit Wasser a glass of water; Zimmer mit Frühstück bed and breakfast; ein Korb mit Obst a basket of fruit; ein Gespräch mit dem Nachbarn a conversation with the neighbo(u)r; mit Freunden Karten spielen play cards with friends; eine Bluse mit Streifen a blouse with stripes on it, a striped blouse; eine Flasche mit Schraubverschluss a bottle with a screw top, a screw-top bottle; mit Fieber im Bett liegen be in bed with a temperature; Körperverletzung mit Todesfolge JUR. grievous bodily harm resulting in death

2. (mithilfe von) with; mit Bleistift / Kugelschreiber schreiben write with a ( oder in) pencil / ballpoint; mit Pfeffer würzen season with pepper; sie brät alles mit Butter she fries everything in butter; mit Gewalt by force; mit Bargeld / Scheck / Kreditkarte bezahlen pay in cash / by cheque (Am. check) / by credit card; mit der Bahn / Post etc. by train / post etc.; mit dem nächsten Bus / Zug ankommen / fahren come on the next bus / train / take the next bus / train; List

3. Art und Weise beschreibend: with; mit Absicht intentionally; mit Freude oder Vergnügen with pleasure; mit Bestürzung to one’s consternation; mit lauter Stimme in a loud voice; mit Appetit essen enjoy one’s food; nur mit Mühe only with (some) difficulty; mit Verlust at a loss; mit einem Mal all of a sudden, suddenly; mit einem Wort in a word; mit 8 zu 11 Stimmen beschließen decide by 8 votes to 11; mit einer Mehrheit von by a majority of; Regierung: with a majority of; mit Einwilligung ihrer Eltern with her parents’ consent; mit Wissen des Chefs with the knowledge of his etc. boss; er ist mit ( einer Geschwindigkeit von) 80 km / h oder mit 80 Sachen umg. durchs Dorf gerast he tore through the village at a speed of 50 mph; Abstand 1, Nachdruck1

4. jemanden oder etw. betreffend: was ist mit ihm? what’s the matter with him?; wie steht es mit Ihrer Arbeit? how’s your work getting on?; wie stehts mit dir? how about you?; wie wärs mit...? how about...?; mit mir nicht! don’t ( oder they etc. needn’t) try it on with (Am. try that on) me; das ist nichts für dich mit deinen schwachen Nerven umg. that’s no good with your weak nerves; du mit deiner ewigen Unkerei umg. you and your constant gloom and doom; raus mit euch! umg. out with you!, out you go!; Schluss mit dem Unsinn! that’s enough of this nonsense!; mit der Arbeit beginnen start work; mit Weinen aufhören stop crying; mit seinen Kenntnissen ist es nicht weit her he doesn’t know much; sie zögerte mit der Antwort she didn’t reply at once; es ist einfach schlimm mit dir you’re hopeless, what are we to do with you?

5. (einschließlich): mit ihr waren zehn Personen anwesend there were ten people there including her; die Miete beträgt 1000 Euro mit Nebenkosten the rent is 1000 euros with all extras ( oder all-inclusive); die Fahrkarte kostet mit Zuschlag 60 Euro the ticket is 60 euros including ( oder with) the supplement

6. zeitlich: mit 20 Jahren at (the age of) twenty; mit dem 3. Mai as of May 3rd; mit dem heutigen Tag as of today; mit Einbruch der Dunkelheit at nightfall; mit dem Tod der Mutter hat sich alles geändert everything changed with the death of his etc. mother; Zeit

7. gleichlaufende Bewegung kennzeichnend: mit dem Wind im Rücken spielen play with one’s back to the wind; mit der Strömung schwimmen swim with the current; Strom 1, Zeit

II Adv.

1. also, too; das gehört mit zu deinen Aufgaben this is another of your tasks; mit dabei sein be there too; wer war außer dir noch mit? umg. who else was there (apart from you)?; etwas mit ansehen watch ( oder witness) something; fig. (dulden) ( auch es mit ansehen) sit back and watch; das muss man mit bedenken you have to consider that too; du kannst auch mal mit anfassen umg. you could lend a hand too for once

2. mit Superlativ: er war mit der Beste he was one of the (very) best; das ist mit das Schönste this is one of ( oder among) the most beautiful; mitgehen, mitkommen etc.; dazugehören

* * *

with; by; withal

* * *
mịt [mɪt]
1. prep +dat

1) with

Tee mit Zitrone — lemon tea, tea with lemon

mit dem Hut in der Hand — (with) his hat in his hand

ein Topf mit Suppe — a pot of soup

ein Kleid mit Jacke — a dress and jacket

wie wärs mit einem Bier? (inf) — how about a beer?

2) (= mit Hilfe von) with

mit einer Zange — with or using a pair of pliers

mit der Bahn/dem Bus/dem Auto — by train/bus/car

ich fahre mit meinem eigenen Auto zur Arbeit — I drive to work in my own car

mit der Post® — by post (Brit) or mail

mit Gewalt — by force

mit Bleistift/Tinte/dem Kugelschreiber schreiben — to write in pencil/ink/ballpoint

mit dem nächsten Flugzeug/Bus kommen — to come on the next plane/bus

mit etwas Liebe/Verständnis — with a little love/understanding

mit einem Wort — in a word

3)

(zeitlich) mit achtzehn Jahren — at( the age of) eighteen

mit einem Mal — all at once, suddenly, all of a sudden

mit heutigem Tage (form) — as from today

mit beginnendem Sommer — at the start of summer

mit der Zeit — in time

4)

(bei Maß-, Mengenangaben) mit 1 Sekunde Vorsprung gewinnen — to win by 1 second

etw mit 50.000 EUR versichern — to insure sth for EUR 50,000

mit 80 km/h — at 80 km/h

mit 4:2 gewinnen — to win 4-2

5) (= einschließlich) with, including

mit mir waren es 5 — there were 5 with or including or counting me

6) (Begleitumstand, Art und Weise, Eigenschaft) with

er mit seinem Herzfehler kann das nicht — he can't do that with his heart condition

du mit deinen dummen Ideen (inf) — you and your stupid ideas

mit Muße — at (one's) leisure

ein junger Dichter, Rosenholz mit Namen (old) — a young poet, Rosenholz by name or called Rosenholz

mit einem Schlage — in a flash

mit lauter Stimme — in a loud voice

mit Verlust — at a loss

7)

(= betreffend) was ist mit ihr los? — what's the matter with her?, what's up with her?

wie geht or steht es mit deiner Arbeit? — how is your work going?, how are you getting on with your work?

mit meiner Reise wird es nichts — my trip is off

2. adv

er war mit dabei — he went or came too

er ist mit der Beste der Gruppe/Mannschaft — he is one of or among the best in the group/the team

das gehört mit dazu — that's part and parcel of it

etw mit in Betracht ziehen — to consider sth as well

* * *

1) (onwards or forward: He ran along beside me; Come along, please!) along

2) (in company, together: I took a friend along with me.) along

3) (pace or speed: He drove at 120 kilometres per hour.) at

4) (using: He's going to contact us by letter; We travelled by train.) by

5) (used to show an amount, measurement of something: a gallon of petrol; five bags of coal.) of

6) (containing: a box of chocolates.) of

7) (used to show character, qualities etc: a man of courage.) of

8) (being carried by: The thief had the stolen jewels on him.) on

9) to

10) (in the company of; beside; among; including: I was walking with my father; Do they enjoy playing with each other?; He used to play football with the Arsenal team; Put this book with the others.) with

11) (by means of; using: Mend it with this glue; Cut it with a knife.) with

12) (used in expressing the idea of filling, covering etc: Fill this jug with milk; He was covered with mud.) with

13) (used in describing conflict: They quarrelled with each other; He fought with my brother.) with

14) (used in descriptions of things: a man with a limp; a girl with long hair; a stick with a handle; Treat this book with care.) with

15) (in relation to; in the case of; concerning: Be careful with that!; What's wrong with you?; What shall I do with these books?) with

16) (used in expressing a wish: Down with fascism!; Up with Manchester United!) with

* * *

mit

[ˈmɪt]

I. präp + dat

1. (unter Beigabe von) with

trinkst du den Espresso \mit oder ohne Zucker? do you take your espresso with or without sugar?

isst du das Ei immer \mit so viel Salz und Pfeffer? do you always put so much salt and pepper on your egg?

Champagner \mit Kaviar champagne and caviar

Zimmer \mit Frühstück bed and breakfast

2. (enthaltend) of

ein Glas \mit Essiggurken a jar of pickled gherkins

3. (mittels) with

\mit bequemen Schuhen läuft man besser it's easier to walk in comfortable shoes

\mit Kugelschreiber geschrieben written in biro

mit einem Schraubenzieher with [or using a] screwdriver

4. (per) by

\mit der Bahn/dem Bus/Fahrrad/der Post by train/bus/bicycle/post

sie kommt \mit dem nächsten Zug she'll arrive on the next train

5. (unter Aufwendung von) with

\mit all meiner Liebe with all my love

\mit etwas mehr Mühe with a little more effort

6. (Umstände) with

sie lag \mit Fieber im Bett she was in bed with fever

7. zeitlich at

\mit dem dritten Ton des Zeitzeichens ist es genau 7 Uhr at [or on] the third stroke the time will be exactly 7 o'clock

\mit 18 [Jahren] at [the age of] 18

\mit seinem Durchfahren des Zieles when he crossed the line

8. bei Maß-, Mengenangaben with

das Spiel endete \mit 1:1 unentschieden the game ended in a 1-1 draw

der Zug lief \mit zehn Minuten Verspätung ein the train arrived ten minutes late

er war \mit über 400 Euro im Soll he was over 400 euros in debt

\mit drei Zehntelsekunden Vorsprung with three tenths of a second advantage

sich akk \mit Euro 500.000 versichern to insure oneself for 500,000 euros

\mit einem Kilometerstand von 24567 km with 24,567 km on the clock

\mit 4 zu 7 Stimmen by 4 to 7 votes

9. (einschließlich)

▪ \mit jdm/etw [zusammen] [together] with sb/sth, including sb/sth

\mit Axel und Hans waren wir sechs Personen there were six of us including [or with] Axel and Hans

Montag \mit Freitag Monday to Friday inclusive

10. (in Begleitung von) with

11. (fam: und dazu)

▪ jd \mit seinem/seiner etw sb and sb's sth

du \mit deiner ewigen Prahlerei you and your constant boasting

12. (was jdn/etw angeht) with

\mit meiner Gesundheit steht es nicht zum Besten I am not in the best of health

wie wär's \mit einer Runde Skat? how about a round of skat?

\mit jdm/etw rechnen to reckon on [or with] sb/sth

13. (gleichgerichtet)

\mit der Strömung/dem Wind with the current/wind

14.

▶ \mit mir nicht don't try it on with me

II. adv too, as well

sie gehört \mit zu den führenden Experten auf diesem Gebiet she is one of the leading experts in this field

er war \mit einer der ersten, die diese neue Technologie angewendet haben he was one of the first to use this new technology

\mit dabei sein to be there too

* * *
1.
Präposition mit Dat

1) (Gemeinsamkeit, Beteiligung) with

2) (Zugehörigkeit) with

ein Haus mit Garten — a house with a garden

Herr Müller mit Frau — Herr Müller and his wife

3) (einschließlich) with; including

ein Zimmer mit Frühstück — a room with breakfast included

4) (Inhalt)

ein Sack mit Kartoffeln/Glas mit Marmelade — a sack of potatoes/pot of jam

5) (Begleitumstände) with

etwas mit Absicht tun/mit Nachdruck fordern — do something deliberately/demand something forcefully

mit 50 [km/h] fahren — drive at 50 [k.p.h]

6) (Hilfsmittel) with

mit der Bahn/dem Auto fahren — go by train/car

mit der Fähre/‘Hamburg’ — on the ferry/the ‘Hamburg’

7) (allgemeiner Bezug) with

mit der Arbeit ging es recht langsam voran — the work went very slowly

mit einer Tätigkeit beginnen/aufhören — take up/give up an occupation

raus/fort mit dir! — out/off you go!

8) (zeitlich)

mit Einbruch der Dunkelheit/Nacht — when darkness/night falls/fell

mit 20 [Jahren] — at [the age of] twenty

mit der Zeit/den Jahren — in time/as the years go/went by

9) (gleichlaufende Bewegung) with

mit dem Strom/Wind — with the tide/wind
2.
Adverb

1) (auch) too; as well

mit dabei sein — be there too

er ist beim letzten Ausflug nicht mit gewesen — he didn't come [with us] on our last trip

waren eure Kinder im Urlaub mit? — did your children go on holiday with you?

warst du auch mit im Konzert? — were you at the concert too?; s. auch Partie 6)

2) (neben anderen) also; too; as well

es lag mit an ihm — it was partly his doing

3) (ugs.)

mit das wichtigste der Bücher — one of the most important of the books

seine Arbeit war mit am besten — his work was among the best

4) (vorübergehende Beteiligung)

ihr könntet ruhig einmal mit anfassen — it wouldn't hurt you to lend a hand just for once

5) s. auch damit 1. 3); womit 2)

* * *

mit

A. präp (+dat)

1. Gemeinsamkeit, Zugehörigkeit oder Beteiligung ausdrückend: with;

ein Mann mit Hund a man with a dog;

Ehepaare mit und ohne Kinder married couples with and without children;

Tee mit Rum tea with rum;

Eis mit Sahne ice cream with whipped cream;

Whisky mit Eis whisky with ice ( oder on the rocks);

ein Glas mit Wasser a glass of water;

Zimmer mit Frühstück bed and breakfast;

ein Korb mit Obst a basket of fruit;

ein Gespräch mit dem Nachbarn a conversation with the neighbo(u)r;

mit Freunden Karten spielen play cards with friends;

eine Bluse mit Streifen a blouse with stripes on it, a striped blouse;

eine Flasche mit Schraubverschluss a bottle with a screw top, a screw-top bottle;

mit Fieber im Bett liegen be in bed with a temperature;

Körperverletzung mit Todesfolge JUR grievous bodily harm resulting in death

2. (mithilfe von) with;

mit Bleistift/Kugelschreiber schreiben write with a ( oder in) pencil/ballpoint;

mit Pfeffer würzen season with pepper;

sie brät alles mit Butter she fries everything in butter;

mit Gewalt by force;

mit Bargeld/Scheck/Kreditkarte bezahlen pay in cash/by cheque (US check)/by credit card;

mit der Bahn/Post etc by train/post etc;

mit dem nächsten Bus/Zug ankommen/fahren come on the next bus/train/take the next bus/train; → List

3. Art und Weise beschreibend: with;

mit Absicht intentionally;

mit Freude oder

Vergnügen with pleasure;

mit Bestürzung to one’s consternation;

mit lauter Stimme in a loud voice;

mit Appetit essen enjoy one’s food;

nur mit Mühe only with (some) difficulty;

mit Verlust at a loss;

mit einem Mal all of a sudden, suddenly;

mit einem Wort in a word;

mit 8 zu 11 Stimmen beschließen decide by 8 votes to 11;

mit einer Mehrheit von by a majority of; Regierung: with a majority of;

mit Einwilligung ihrer Eltern with her parents’ consent;

mit Wissen des Chefs with the knowledge of his etc boss;

er ist mit (einer Geschwindigkeit von) 80 km/h oder

mit 80 Sachen umg

durchs Dorf gerast he tore through the village at a speed of 50 mph; → Abstand 1, Nachdruck¹

4. jemanden oder etwas betreffend:

was ist mit ihm? what’s the matter with him?;

wie steht es mit Ihrer Arbeit? how’s your work getting on?;

wie stehts mit dir? how about you?;

wie wärs mit …? how about …?;

mit mir nicht! don’t ( oder they etc needn’t) try it on with (US try that on) me;

das ist nichts für dich mit deinen schwachen Nerven umg that’s no good with your weak nerves;

du mit deiner ewigen Unkerei umg you and your constant gloom and doom;

raus mit euch! umg out with you!, out you go!;

Schluss mit dem Unsinn! that’s enough of this nonsense!;

mit der Arbeit beginnen start work;

mit Weinen aufhören stop crying;

mit seinen Kenntnissen ist es nicht weit her he doesn’t know much;

sie zögerte mit der Antwort she didn’t reply at once;

es ist einfach schlimm mit dir you’re hopeless, what are we to do with you?

5. (einschließlich):

mit ihr waren zehn Personen anwesend there were ten people there including her;

die Miete beträgt 1000 Euro mit Nebenkosten the rent is 1000 euros with all extras ( oder all-inclusive);

die Fahrkarte kostet mit Zuschlag 60 Euro the ticket is 60 euros including ( oder with) the supplement

6. zeitlich:

mit 20 Jahren at (the age of) twenty;

mit dem 3. Mai as of May 3rd;

mit dem heutigen Tag as of today;

mit Einbruch der Dunkelheit at nightfall;

mit dem Tod der Mutter hat sich alles geändert everything changed with the death of his etc mother; → Zeit

7. gleichlaufende Bewegung kennzeichnend:

mit dem Wind im Rücken spielen play with one’s back to the wind;

mit der Strömung schwimmen swim with the current; → Strom 1, Zeit

B. adv

1. also, too;

das gehört mit zu deinen Aufgaben this is another of your tasks;

mit dabei sein be there too;

wer war außer dir noch mit? umg who else was there (apart from you)?;

etwas mit ansehen watch ( oder witness) something; fig (dulden) ( auch

es mit ansehen) sit back and watch;

das muss man mit bedenken you have to consider that too;

du kannst auch mal mit anfassen umg you could lend a hand too for once

2. mit Superlativ:

er war mit der Beste he was one of the (very) best;

das ist mit das Schönste this is one of ( oder among) the most beautiful; → mitgehen, mitkommen etc; → dazugehören

* * *
1.
Präposition mit Dat

1) (Gemeinsamkeit, Beteiligung) with

2) (Zugehörigkeit) with

ein Haus mit Garten — a house with a garden

Herr Müller mit Frau — Herr Müller and his wife

3) (einschließlich) with; including

ein Zimmer mit Frühstück — a room with breakfast included

4) (Inhalt)

ein Sack mit Kartoffeln/Glas mit Marmelade — a sack of potatoes/pot of jam

5) (Begleitumstände) with

etwas mit Absicht tun/mit Nachdruck fordern — do something deliberately/demand something forcefully

mit 50 [km/h] fahren — drive at 50 [k.p.h]

6) (Hilfsmittel) with

mit der Bahn/dem Auto fahren — go by train/car

mit der Fähre/‘Hamburg’ — on the ferry/the ‘Hamburg’

7) (allgemeiner Bezug) with

mit der Arbeit ging es recht langsam voran — the work went very slowly

mit einer Tätigkeit beginnen/aufhören — take up/give up an occupation

raus/fort mit dir! — out/off you go!

8) (zeitlich)

mit Einbruch der Dunkelheit/Nacht — when darkness/night falls/fell

mit 20 [Jahren] — at [the age of] twenty

mit der Zeit/den Jahren — in time/as the years go/went by

9) (gleichlaufende Bewegung) with

mit dem Strom/Wind — with the tide/wind
2.
Adverb

1) (auch) too; as well

mit dabei sein — be there too

er ist beim letzten Ausflug nicht mit gewesen — he didn't come [with us] on our last trip

waren eure Kinder im Urlaub mit? — did your children go on holiday with you?

warst du auch mit im Konzert? — were you at the concert too?; s. auch Partie 6)

2) (neben anderen) also; too; as well

es lag mit an ihm — it was partly his doing

3) (ugs.)

mit das wichtigste der Bücher — one of the most important of the books

seine Arbeit war mit am besten — his work was among the best

4) (vorübergehende Beteiligung)

ihr könntet ruhig einmal mit anfassen — it wouldn't hurt you to lend a hand just for once

5) s. auch damit 1. 3); womit 2)

* * *

präp.

with prep.

Deutsch-Englisch Wörterbuch > mit

15 viel

I Adj. a lot of, lots of umg.; viele many; nicht viel not much; nicht viele not many; sehr viel a great deal (of); sehr viele very many, a lot ( oder lots umg) (of), a great many; noch einmal so viel as much again; ziemlich viel(e) quite a lot (of); viel verdienen earn a lot of money; viele sind dafür etc. many people are in favo(u)r of it etc.; einer zu viel one too many; einer unter vielen one among(st) many; ein bisschen viel a bit ( oder little) (too) much; siehe auch bisschen II; viel zu viel far too much; das viele Geld all that money; in vielem in many ways; viel Erfreuliches etc. lots of nice things etc.; das letzte Jahr hat nicht viel Erfreuliches gebracht the past year hasn’t brought much joy; um vieles besser far ( oder much) better; das will viel / nicht viel heißen that’s saying a lot / that’s not saying much; Dank, Glück 1, so I 8; Spaß 2 etc.

II Adv.

1. a lot, lots umg.; viel reisen / krank sein etc. travel / be ill etc. a lot; die Straße wird viel befahren the road is used a lot, a lot of traffic uses the road; viel besser much better; was gibt es da noch viel zu bereden? what is there to discuss?, I thought we’d settled things; was soll ich dir noch viel erzählen? there’s no point in my going into (any great) detail about it

2. mit P.P.: viel beachtet well regarded; viel befahren very busy; eine viel befahrene Straße auch a road with heavy traffic; viel begehrt Künstler, Junggeselle etc.: much ( oder highly) sought-after; viel benutzt well-used; viel beschäftigt very busy; viel besucht much-frequented; viel besungen lit. oder hum. präd. frequently celebrated in song, attr. auch oft-sung lit.; viel bewundert much-admired; viel diskutiert much-discussed, widely discussed; viel gebraucht much-used; viel gefragt very popular; viel gefragt sein auch be in great demand; viel gehasst much-hated; viel gekauft frequently bought; viel gelesen much-read; viel geliebt much-loved; viel gelobt much-praised; viel genannt often-mentioned, lit. oft-mentioned; Buch: much-cited, oft-cited; (berühmt) noted, distinguished; viel gepriesen much-praised; viel geprüft sorely tried; viel gereist widely- ( oder much-)travel(l)ed; er ist ein viel gereister Mann he’s done a lot of travel(l)ing (in his time); viel gerühmt much-praised; viel geschmäht oder gescholten much-maligned, much-reviled; viel kritisiert much-criticized; viel umjubelt highly acclaimed; viel umstritten highly controversial; viel umworben much sought-after; viel zitiert much-cited, oft-cited

3. mit Part. Präs.: viel sagend Blick: meaningful; sie sah mich viel sagend an she gave me a meaningful look; viel sagend schweigen fall into a meaningful silence; viel verheißend oder viel versprechend (very) promising

* * *

a great deal (Adv.); much (Adj.); much (Adv.); a lot (Adv.); a lot of (Pron.); lots of (Pron.)

* * *
[fiːl]
indef pron, adj comp mehr
[meːɐ] superl meiste(r, s) or adv am meisten ['maistə]
1) sing (adjektivisch) a lot of, a great deal of; (substantivisch) a lot, a great deal; (esp fragend, verneint) much

víéles — a lot of things

víél(es), was..., víél(es) von dem, was... — a lot or great deal of what...

in víélem, in víéler Hinsicht or Beziehung — in many respects

mit víélem — with a lot of things

um víéles besser etc — a lot or much or a great deal better etc

sehr víél (Geld etc) — a lot or a great deal (of money etc)

nicht sehr víél (Geld etc) — not very much (money etc)

so víél — so much

halb/doppelt so víél — half/twice as much

so víél als or wie... — as much as...

nimm dir so víél du willst — take as much as you like

noch einmal so víél — the same again

das ist so víél wie eine Zusage — that is tantamount to a promise, that amounts to a promise

so víél für heute! — that's all for today

so víél, was ihn betrifft — so much for him

so víél (Arbeit etc) — so much or such a lot (of work etc)

noch (ein)mal so víél (Zeit etc) — as much (time etc) again

zweimal so víél (Arbeit etc) — twice as much (work etc)

gleich víél (Gewinn etc) — the same amount (of profit etc)

wie víél — how much; (bei Mehrzahl) how many

(um) wie víél größer — how much bigger

ziemlich víél (Schmutz etc) — rather a lot (of dirt etc)

zu víél — too much; (inf

víél zu víél — much or far too much

besser zu víél als zu wenig — better too much than too little

wenns dir zu víél wird, sag Bescheid — say if it gets too much for you

ihm ist alles zu víél (inf) — it's all too much for him

da krieg ich zu víél (inf) — I blow my top (inf)

einer/zwei etc zu víél — one/two etc too many

einen/ein paar zu víél trinken (inf) — to drink or have (inf) one/a few too many

was zu víél ist, ist zu víél — that's just too much, there's a limit to everything

ein bisschen víél (Regen etc) — a bit too much (rain etc)

furchtbar víél (Regen etc) — an awful lot (of rain etc)

víél Erfolg! — good luck!, I wish you every success!

víél Spaß! — have fun!, enjoy yourself/yourselves!

víél Neues/Schönes etc — a lot of or many new/beautiful etc things

víél Volk — a lot of people

das víéle Geld — all that money

sein víéles Geld — all his money

das víéle Geld/Lesen etc — all this money/reading etc

víél zu tun haben — to have a lot to do

er hält víél von ihm/davon — he thinks a lot or a great deal of him/it

er hält nicht víél von ihm/davon — he doesn't think much of him/it

das will víél/nicht víél heißen or sagen — that's saying a lot or a great deal/not saying much

2)

víéle pl (adjektivisch) — many, a lot of, a great number of; (substantivisch) many, a lot

es waren nicht víéle auf der Party — there weren't many (people) or a lot (of people) at the party

es waren nicht víéle in der Schule — there weren't many (children) or a lot (of children) at school

da wir so víéle sind — since there are so many or such a lot of us

davon gibt es nicht víéle — there aren't many or a lot about

davon gibt es nicht mehr víéle — there aren't many or a lot left

furchtbar víéle (Kinder/Bewerbungen etc) — a tremendous number or an awful lot (of children/applications etc)

gleich víéle (Angestellte/Anteile etc) — the same number (of employees/shares etc)

so/zu víéle (Menschen/Fehler etc) — so/too many (people/mistakes etc)

er hat víél(e) Sorgen/Probleme etc — he has a lot of worries/problems etc

víéle hundert or Hundert Menschen — many hundreds of people

die/seine víélen Fehler etc — the/his many mistakes etc

die víélen Leute/Bücher! — all these people/books!

víéle glauben,... — many (people) or a lot of people believe...

und víéle andere —

es waren derer or ihrer víéle (liter) — there were many of them

3) (adverbial: mit vb) a lot, a great deal; (esp fragend, verneint) much

er arbeitet víél — he works a lot

er arbeitet nicht víél — he doesn't work much

er arbeitet zu víél — he works too much

er arbeitet so víél — he works so much or such a lot

sie ist víél krank/von zu Hause weg — she's ill/away a lot

die Straße wird (sehr/nicht) víél befahren — this street is (very/not very) busy

dieses Thema wird víél diskutiert — this subject is much debated

sich víél einbilden — to think a lot of oneself

4) (adverbial: mit adj, adv) much, a lot

víél größer etc — much or a lot bigger etc

víél beschäftigt — very busy

víél diskutiert — much discussed

víél erörtert — much discussed

víél gehasst — much-hated

víél gekauft — frequently bought, much-purchased

víél geliebt — much-loved

víél genannt — much-cited, frequently mentioned

víél geprüft (hum) — sorely tried

víél gereist — much-travelled (Brit), much-traveled (US)

víél geschmäht — much-maligned

víél umworben — much-sought-after; Frau much-courted

víél verheißend — promising, full of promise; anfangen promisingly

sich víél verheißend anhören — to sound promising

nicht víél anders — not very or much or a lot different

víél zu... — much too...

víél zu víél — much or far too much

víél zu víéle — far too many

ich würde víél lieber auf eine Party gehen — I'd much rather go to a party, I'd much prefer to go to a party

* * *

1) (a large quantity or number: What a lot of letters!) a lot

2) (a (great) amount or quantity of: This job won't take much effort; I found it without much difficulty; How much sugar is there left?; There's far too much salt in my soup; He ate so much ice-cream that he was sick; Take as much money as you need; After much discussion they decided to go.) much

3) (a large amount; a great deal: He didn't say much about it; Much of this trouble could have been prevented; Did you eat much?; not much; too much; as much as I wanted; How much did you eat?; Only this/that / so much; How much is (= What is the price of) that fish?; Please tidy your room - it isn't much to ask.) much

4) ((by) a great deal; (by) far: She's much prettier than I am; He isn't much older than you; How much further must we walk?; much more easily; He's much the best person to ask.) much

5) (to have a good, or bad, opinion of: She thought highly of him and his poetry.) think highly

6) (to have a good, or bad, opinion of: She thought highly of him and his poetry.) well

7) (to have a good, or bad, opinion of: She thought highly of him and his poetry.) badly etc of

* * *

viel

[fi:l]

I. pron indef sing

▪ \vieles a lot, a great deal, much/many

sie weiß \vieles she knows a lot [or a great deal]

ich habe meiner Frau \vieles zu verdanken I have to thank my wife for a lot

\vieles, was du da sagst, trifft zu a lot [or much] of what you say is correct

in \vielem hast du Recht in many respects you're right

in \vielem gebe ich Ihnen Recht I agree with you in much of what you say

mit \vielem, was er vorschlägt, bin ich einverstanden I agree with many of the things he suggests

mein Mann ist um \vieles jünger als ich my husband is much younger than me

es ist \vieles neu an diesem Modell this model has many [or a lot of] new features

schöner ist dieser Lederkoffer natürlich, aber auch um \vieles teurer this leather suitcase is nicer, of course, but a lot more expensive

II. art indef sing

sie kam mit \vielem alten Zeug she came with a lot of old stuff

in \vieler Beziehung in many respects

\vieles Ermutigende/Faszinierende/Schreckliche much encouragement/fascination/horror

\vieles Interessante gab es zu sehen there was much of interest [or were many interesting things] to see

III. adj

<mehr, meiste>

1. sing, attr, inv

\viel Arbeit/Geduld/Geld a lot [or great deal] of work/patience/money

\viel Erfolg! good luck!, I wish you every success!

\viel Glück! all the best!, I wish you luck!

\viel Spaß! enjoy yourself/yourselves!, have fun!

\viel Vergnügen! enjoy yourself/yourselves!

2. sing, attr

▪ \viele/ \vieler/ \vieles... many/much..., a lot of...

ihre Augen waren rot von \vielem Weinen her eyes were red from much crying

\vielen Dank! thank you very much!

3. sing, attr

▪ der/die/das \viele... all this/that

das \viele Essen über die Weihnachtstage ist mir nicht bekommen all that food over Christmas hasn't done me any good

der \viele Ärger lässt mich nicht mehr schlafen I can't get to sleep with all this trouble

▪ sein \vieler/sein \vieles/seine \viele... all one's...

4. sing, allein stehend, inv a lot, a great deal, much/many

ich habe zu \viel zu tun I have too much to do

sechs Kinder sind heute \viel six children today are many [or a lot]

das ist sehr/unendlich \viel that's a huge/an endless amount/number

viel wurde getan a lot [or a great deal] [or much] was done

ihr Blick sagte \viel her look spoke volumes

sie hat \viel von ihrem Mutter she has a lot of her mother

das ist ein bisschen \viel [auf einmal]! that's a little too much [all at once]!

nicht/recht \viel not much [or a lot]/quite a lot

von dem Plan halte ich nicht \viel I don't think much of the plan

das hat nicht \viel zu bedeuten that doesn't mean much

er kann nicht \viel vertragen he can't hold his drink

sie ist nicht \viel über dreißig she's not much over thirty

was kann dabei schon \viel passieren? (fam) nothing's going to happen!

\viel verheißend/versprechend highly promising

was zu \viel ist, ist zu \viel enough is enough

5. pl, attr

▪ \viele... a lot of..., a great number of..., many...

unglaublich \viele Heuschrecken an unbelievable number of grasshoppers

ein Geschenk von \vielen hundert Blumen a present of many hundreds of flowers

und \viele andere and many others

▪ die \vielen... the great many [or number of]...

6. pl, allein stehend

▪ \viele many; von Dingen a. a lot

diese Ansicht wird immer noch von \vielen vertreten this view is still held by many [people]

es sind noch einige Fehler, aber \viele haben wir verbessert there are still some errors, but we've corrected many [or a lot] [of them]

\viele deiner Bücher kenne ich schon I know many [or a lot] of your books already

es waren \viele von ihnen [o (geh) ihrer \viele] da there were many of them there

einer unter \vielen one among many

7. mit vorangestelltem Vergleichsadverb

so \viel ist gewiss one thing is for certain

ebenso \viel equally many/as much

genauso \viel exactly as many/much

gleich \viel just as much/many, the same

gleich \viel Sand/Wasser the same amount of sand/water

wir haben gleich \viele Dienstjahre we've been working here for the same number of years

nicht \viel nützen (fam) to be not much use

wie \viel/ \viele? how much/many?

8. sing, allein stehend, inv DIAL (fam: nichts)

ich weiß \viel, was du willst I haven't a clue what you want fam

IV. adv

<mehr, am meisten>

1. (häufig)

im Sommer halten wir uns \viel im Garten auf we spend a lot of time in the garden in summer

früher hat sie ihre Mutter immer \viel besucht she always used to visit her mother a lot

man redet \viel von Frieden there's much [or a lot of] talk about peace

eine \viel befahrene Straße a [very] busy street

ein \viel beschäftigter Mann a very busy man

\viel diskutiert much discussed

einmal zu \viel once too often

ein \viel erfahrener Pilot a pilot with a lot of experience

ein \viel gefragtes Model a model that is in great demand

\viel gekauft popular

\viel gelesen widely read

\viel geliebt much loved

\viel gepriesen highly acclaimed

ein \viel gereister Mann a man who has travelled a great deal

\viel geschmäht much maligned [or abused]

eine \viel gestellte Frage a question that comes up frequently

\viel ins Kino/Theater gehen to go to the cinema/theatre frequently [or a lot], to be a regular cinema-goer/theatre-goer

\viel umstritten highly controversial

2. (wesentlich)

woanders ist es nicht \viel anders als bei uns there's not much [or a lot of] difference between where we live and somewhere else

ich weiß \viel mehr, als du denkst I know far [or much] [or a lot] more than you think

\viel kürzer/schwerer/weiter far [or much] [or a lot] shorter/heavier/more distant

\viel zu groß/lang/teuer far [or much] too big/long/expensive

\viel zu viel far [or much] too much

* * *
1.
Indefinitpronomen und unbestimmtes Zahlwort

1) Sg. a great deal of; a lot of (coll.)

so/wie/nicht/zu viel — that/how/not/too much

viel[es] — (viele Dinge, vielerlei) much

ich kann mich an vieles nicht mehr erinnern — there's much I can't remember

der viele Regen — all the rain

gleich viel Geld — the same amount of money

um vieles jünger — a great deal younger

viel Erfreuliches — a great many pleasant things

er hat in vielem recht — he is right on many points

viel sagend — (fig.) meaningful

viel sagend lächeln — smile meaningfully

viel versprechend — [very] promising

2) Plural many

gleich viel[e] — the same number of

wie viel[e] — how many

zu viel[e] — too many

viele hundert — many hundreds of

die vielen Menschen — all the people

seine vielen Kinder — all his children
2.
Adverb

1) (oft, lange) a great deal; a lot (coll.)

viel beschäftigt — very busy

2) (wesentlich) much; a great deal; a lot (coll.)

viel mehr/weniger — much more/less

viel zu viel — far or much to much

viel zu wenig — far too little

viel zu klein — much too small

er ist nicht viel über fünfzig — he is not much more than or much over fifty

* * *

viel

A. adj a lot of, lots of umg;

viele many;

nicht viel not much;

nicht viele not many;

sehr viel a great deal (of);

sehr viele very many, a lot ( oder lots umg) (of), a great many;

noch einmal so viel as much again;

ziemlich viel(e) quite a lot (of);

viel verdienen earn a lot of money;

viele sind dafür etc many people are in favo(u)r of it etc;

einer zu viel one too many;

einer unter vielen one among(st) many;

ein bisschen viel a bit ( oder little) (too) much; → auch bisschen B;

viel zu viel far too much;

das viele Geld all that money;

in vielem in many ways;

viel Erfreuliches etc lots of nice things etc;

das letzte Jahr hat nicht viel Erfreuliches gebracht the past year hasn’t brought much joy;

um vieles besser far ( oder much) better;

das will viel/nicht viel heißen that’s saying a lot/that’s not saying much; → Dank, Glück 1, so A 8; Spaß 2 etc

B. adv

1. a lot, lots umg;

viel reisen/krank sein etc travel/be ill etc a lot;

die Straße wird viel befahren the road is used a lot, a lot of traffic uses the road;

viel besser much better;

was gibt es da noch viel zu bereden? what is there to discuss?, I thought we’d settled things;

was soll ich dir noch viel erzählen? there’s no point in my going into (any great) detail about it

2. mit pperf:

viel beachtet well regarded;

viel befahren very busy;

eine viel befahrene Straße auch a road with heavy traffic;

viel begehrt Künstler, Junggeselle etc: much ( oder highly) sought-after;

viel benutzt well-used;

viel beschäftigt very busy;

viel besucht much-frequented;

viel besungen liter oder hum präd frequently celebrated in song, attr auch oft-sung liter;

viel bewundert much-admired;

viel diskutiert much-discussed, widely discussed;

viel gebraucht much-used;

viel gefragt very popular;

viel gefragt sein auch be in great demand;

viel gehasst much-hated;

viel gekauft frequently bought;

viel gelesen much-read;

viel geliebt much-loved;

viel gelobt much-praised;

viel genannt often-mentioned, liter oft-mentioned; Buch: much-cited, oft-cited; (berühmt) noted, distinguished;

viel gepriesen much-praised;

viel geprüft sorely tried;

viel gereist widely- ( oder much-)travel(l)ed;

er ist ein viel gereister Mann he’s done a lot of travel(l)ing (in his time);

viel gerühmt much-praised;

viel geschmäht oder

gescholten much-maligned, much-reviled;

viel kritisiert much-criticized;

viel umjubelt highly acclaimed;

viel umstritten highly controversial;

viel umworben much sought-after;

viel zitiert much-cited, oft-cited

3. mit ppr:

viel sagend → vielsagend;

viel verheißend oder

viel versprechend (very) promising

* * *
1.
Indefinitpronomen und unbestimmtes Zahlwort

1) Sg. a great deal of; a lot of (coll.)

so/wie/nicht/zu viel — that/how/not/too much

viel[es] — (viele Dinge, vielerlei) much

ich kann mich an vieles nicht mehr erinnern — there's much I can't remember

der viele Regen — all the rain

gleich viel Geld — the same amount of money

um vieles jünger — a great deal younger

viel Erfreuliches — a great many pleasant things

er hat in vielem recht — he is right on many points

viel sagend — (fig.) meaningful

viel sagend lächeln — smile meaningfully

viel versprechend — [very] promising

2) Plural many

gleich viel[e] — the same number of

wie viel[e] — how many

zu viel[e] — too many

viele hundert — many hundreds of

die vielen Menschen — all the people

seine vielen Kinder — all his children
2.
Adverb

1) (oft, lange) a great deal; a lot (coll.)

viel beschäftigt — very busy

2) (wesentlich) much; a great deal; a lot (coll.)

viel mehr/weniger — much more/less

viel zu viel — far or much to much

viel zu wenig — far too little

viel zu klein — much too small

er ist nicht viel über fünfzig — he is not much more than or much over fifty

* * *

(wenig) zu wünschen übriglassen ausdr.

to leave much (little)

to be desired expr. adj.

many adj.

much adj.

much n.

umpteen adj.

various adj.

Deutsch-Englisch Wörterbuch > viel

16 più

1. adv more (di, che than)

superlativo most

mathematics plus

più grande bigger

il più grande the biggest

di più more

non più no more

tempo no longer

più o meno more or less

per di più what's more

mai più never again

al più presto as soon as possible

al più tardi at the latest

2. adj more

superlativo most

più volte several times

3. m most

mathematics plus sign

per lo più mainly

i più, le più the majority

* * *

più agg.compar.invar.

1 more: occorre più pane oggi, we need more bread today; il sabato c'è più gente in giro, there are more people around on Saturdays; loro hanno più problemi di noi, they have more problems than we have; ci sono più stranieri quest'anno, there are more foreigners this year; all'andata abbiamo impiegato più tempo che al ritorno, it took us longer going than coming back // porta più amici che puoi, bring as many friends as you can // avere più sonno che fame, to be more tired than hungry // la più parte, the most part // di più, ( in maggior numero) more: oggi le auto sono molte di più di una volta, there are many more cars now than there used to be // meno parole e più fatti!, stop talking and get on with it! // a più (+ s.), multi-: (econ.) a più stadi, ( multifase) multistage; a più prodotti, ( a produzione diversificata) multi-product

2 ( parecchi, parecchie) several: te l'ho detto più volte, I've told you several times; mi fermerò più giorni, I'll stay several days

◆ s.m.

1 (con valore di compar.) more: più di così non posso fare, I can't do more than this; ha bevuto più del solito, he drank more than usual; ci vorranno non più di tre giorni per ottenere l'autorizzazione, it won't take more than three days to get permission

2 (con valore di superl.) (the) most: il più è fatto, most of it is done; il più è incominciare, the most important thing is to get started // il più è che..., and what is more... (o and moreover...) // vorrei ricavare il più possibile da quella vendita, I'd like to get as much as possible out of the sale // parlare del più e del meno, to talk about nothing in particular

3 (mat.) plus: il segno del più, the plus sign

4 ( la maggioranza) the majority: i più approvarono la proposta, the majority approved of the proposal; seguire il parere dei più, to follow the majority // passare nel numero dei più, to pass away.

◆ FRASEOLOGIA: più di una volta, more than once // al più, tutt'al più, at the most // né più né meno, neither more nor less: è né più né meno che la verità, it's neither more nor less than the truth (o it's the absolute truth) // per lo più, ( per la maggior parte) mostly (o for the most part); ( di solito) usually: per lo più la domenica sto in casa, I usually stay at home on Sundays; erano per lo più asiatici, they were mostly Asians // per di più, besides, moreover; furthermore; what's more: non mi aiuta e per di più mi impedisce di lavorare, he doesn't help me and, what's more, he stops me working // tanto più che, all the more so because: ti conviene accettare, tanto più che il lavoro ti piace, you had better accept, all the more so because you like the work // e che dire di più?, what more (o what else) can I say? // ha più di vent'anni, he's over twenty // per non dir di più, to say the least.

più avv.compar.

1 ( in maggior quantità o grado) more; ( in frasi negative) no more; ( in presenza di altra negazione) any more: dovresti dormire di più, you should sleep more; questo mese abbiamo speso di più, we've spent more this month; abbiamo solo due posti liberi, non di più, we only have two seats free, no more; tacque e non disse di più, he said no more; ''Vuoi ancora un po' di tè?'' ''No, grazie, non ne voglio più'', ''Will you have some more tea?'' ''No, thanks, I don't want any more'' // niente (di) più, nothing more (o nothing else) // un po' di più, some more // più o meno, more or less // chi più chi meno, more or less (o some more some less): chi più chi meno, tutti lo hanno criticato, everyone more or less criticized him

2 (nel compar. di maggioranza) more (con agg. e avv. polisillabi in inglese, nella maggior parte dei casi; nella comparazione tra due agg., siano essi polisillabi o monosillabi);...er (aggiunto come suffisso alla forma positiva di agg. e avv. monosillabi in ingl. o con bisillabi uscenti in y, er, ow, le): più lungo, longer; più facile, easier; più difficile, more difficult (o harder); più tardi, later; più lontano, più oltre, further (o farther) on; più presto, more quickly (o faster); più stretto, narrower; è più alto e più grosso di me, he's taller and bigger than I am (o than me); è più furbo che intelligente, he's more crafty than intelligent; sono stati più gentili di quanto pensassi, they were kinder than I expected; Londra è più grande di Parigi, London is bigger than Paris; non potresti trattarlo più gentilmente?, couldn't you treat him more kindly? (o couldn't you be nicer to him?); il viaggio è stato molto più lungo del previsto, the journey was much longer than expected; io lavoro molto più di lui, I work much harder than he does; ha dieci anni più della moglie, he is ten years older than his wife; entrambi i progetti sono validi, ma questo mi piace di più, both schemes are good, but I like this one better // due volte più grande di..., twice as big as...: mi occorre una casa due volte più grande di questa, I need a house twice as big as this // un risultato più che soddisfacente, a most satisfactory result; si è comportato in modo più che corretto, he behaved most correctly // più che mai, more than ever // sempre più, more and more;...er and...er: sempre più interessante, more and more interesting; sempre più ricco, richer and richer

3 (correl.) ( quanto) più..., ( tanto) più..., the more..., the more...; the... er, the...er; ( quanto) più..., ( tanto) meno..., the more..., the less...; the...er, the less...: più lo guardo, più mi piace, the more I look at it, the more I like it; più lo si sgrida, meno si ottiene, the more you shout (o scold), the less you get out of him; più lo vedo, meno mi piace, the more I see of him, the less I like him; più si studia, più s'impara, the more you study, the more you learn; più difficile è l'avversario, più interessante sarà l'incontro, the harder the opponent, the more interesting the match

4 (nel superl. rel.) the most; ( tra due) the more (usati con agg. e avv. polisillabi in ingl., nella maggior parte dei casi) the...est, ( tra due) the...er (uniti come suffissi alla forma positiva di agg. e avv. monosillabi): il giorno più lungo, the longest day; la via più facile, the easiest way; è la più bella, la più carina, she is the most beautiful (o the best-looking), the nicest (o the prettiest); è l'uomo più generoso che conosca, he is the most generous man I know; la città più grande del mondo, the biggest city in the world; l'attore più famoso del momento, the most famous actor of the moment; è il più intelligente dei due fratelli, he's the cleverer of the (two) brothers; il più agguerrito dei due avversari, the tougher of the (two) opponents; tra tutti i televisori ha scelto quello più costoso, out of all the television sets he chose the most expensive one // cercherò di tornare il più presto possibile, I'll try to get back as soon as possible // ciò che più importa, the most important thing (o what is most important)

5 (in frasi negative, per indicare che un'azione o un fatto è cessato o cesserà, con valore di non più) no longer, not any longer, not any more; (letter.) no more: era una donna non più giovane, she was no longer young; non voglio vederlo ( mai) più, I don't want to see him any more (o I never want to see him again); non c'è più tempo per riflettere, there's no more time to think about it; non abitano più qui, si sono trasferiti, they don't live here any longer (o any more), they've moved; non frequenta più l'università, he doesn't go to university any more; vedi di non farlo più, see you don't do it again // non è più, he has passed away // mai più!, never again! // non ne posso più, ( sono sfinito) I'm exhausted; ( sono al limite della sopportazione) I'm at the end of my tether (o I can't take any more o I can't stand it any more) // a più non posso, all out: correre a più non posso, to run all out

6 (mat.) plus: due più due fa quattro, two plus two is four (o two and two are four); il termometro segna più 18, the thermometer reads plus 18 // ho speso dieci euro in più, I spent ten euros more // eravamo (in) più di cento, there were more than (o over) a hundred of us // uno più uno meno, one more one less // giorno più giorno meno, one day more or less

◆ prep. ( oltre a) plus: eravamo in cinque più il cane, there were five of us plus the dog; 1000 euro più le spese, 1000 euros, plus expenses.

* * *
[pju]
1. avv

1)

(tempo: usato al negativo) non... più — no longer, no more, not... any more

non lavora più — he doesn't work any more, he no longer works

non ha più detto una parola — he didn't say another word

non c'è più bisogno che... — there's no longer any need for...

non riesco più a sopportarla — I can't stand her any more o any longer

non ne posso più! — I can't take any more!

non ritornerò mai più — I'll never come back

non è più così giovane — he is not as young as he was

2)

(quantità: usato al negativo) non...più — no more

non abbiamo più vino/soldi — we have no more wine/money, we haven't got any wine/money (left)

non ce n'è più — there isn't any left

non ce n'è quasi più — there's hardly any

non c'è più nessuno — there's no one left

non c'è più niente da fare — there's nothing else to do, there's nothing more to be done

3) (uso comparativo) more, aggettivo corto +...er

più bello — more beautiful

più elegante — smarter, more elegant

parla più forte! — speak up!

e chi più ne ha, più ne metta! — and so on and so forth!

è più furbo che capace — he's cunning rather than able

è più che intelligente — he's clever to say the least

noi lavoriamo più di loro — we work more o harder than they do

mi piace più di ogni altra cosa al mondo — I like it better o more than anything else in the world

non guadagna più di me — he doesn't earn any more than me

è più intelligente di te — he is more intelligent than you (are)

è più povero di te — he is poorer than you (are)

cammina più veloce di me — she walks more quickly than me o than I do

non ce n'erano più di 15 — there were no more than 15

ha più di 70 anni — she is over 70

è a più di 10 km da qui — it's more than o over 10 km from here

più di uno gli ha detto che... — several people have told him that...

si fa sempre più difficile — it is getting more and more difficult

due volte più grande del mio — twice as big as mine

4)

di più, in più, — more

ne voglio di più — I want some more

3 ore/litri di più che — 3 hours/litres more than

una volta di più — once more

ci sono 3 persone in più — there are 3 more o extra people

mi ha dato 3 pacchetti in più — he gave me 3 more o extra packets, (troppi) he gave me 3 packets too many

e in più fa anche... — and in addition to o on top of that he also...

5) (uso superlativo) most, aggettivo corto +...est

la più bella del mondo — the most beautiful in the world

il più bravo di tutta la classe — the best in the class

il più veloce di tutti — the fastest of all

è ciò che ho di più caro — it's the thing I hold dearest

è quello che mi piace di più — it's the one I like the most o best

ciò che mi ha colpito di più — the thing that struck me most

fare qc il più in fretta possibile — to do sth as quickly as possible

è il programma che guardo più spesso — it's the programme I watch most often

6) Mat plus

2 più 2 fa 4 — 2 plus 2 equals 4

più due — (gradi) plus two, two degrees above freezing o above zero

7)

(fraseologia) a più non posso — as much as possible

urlava a più non posso — she was shouting at the top of her voice

al più presto — as soon as possible

al più tardi — at the latest

più che altro — above all

più che mai — more than ever

chi più chi meno hanno tutti contribuito — everybody made a contribution of some sort

più o meno — more or less

avrà più o meno 30 anni — he must be about 30

sarò lì più o meno alle 4 — I'll be there about 4 o'clock

minuto più minuto meno — give or take a minute

né più né meno — no more, no less

né più né meno come sua madre — just like her mother

e per di più — (inoltre) and what's more, moreover

tanto più che non sai neppure parlare l'inglese — all the more so as you can't even speak English

2. agg

1) (comparativo) more, (superlativo) the most

chi ha più voti di tutti? — who has the most votes?

più gente viene meglio è — the more the merrier

ci sono più macchine — there are more cars

ci vuole più sale — it needs more salt

2) (molti, parecchi) several

abbiamo discusso per più ore — we argued for several hours

3. prep

plus

i genitori, più i figli — parents plus o and their children

4. sm inv

1) Mat plus (sign)

2)

(la parte maggiore) il più — the most

ottenere il più possibile — to get the best possible

tutt'al più o al più possiamo andare al cinema — if the worst comes to the worst we can always go to the cinema

il più delle volte — more often than not, generally

il più ormai è fatto — the worst is over, most of it is already done

parlare del più e del meno — to talk about this and that

per lo più — perlopiù

3)

i più — the majority

i più pensano così — most people think so

la reazione dei più — the reaction of the majority

* * *
[pju] 1.
avverbio

1) (comparativo di maggioranza) more

è più vecchio di me — he's older than me

è più bello di Luca — he's more handsome than Luca

non è più onesto di lei — he is no more honest than her

molto più difficile — much more difficult

sempre più veloce — faster and faster

sempre più interessante — more and more interesting

tre volte più lungo di — three times longer than o as long as

mangia più di me — she eats more than I do o more than me

mangia due volte più di lui — she eats twice as much as he does

2) (superlativo relativo)

(il) più, (la) più, (i) più, (le) più — the most

è il più caro — it's the most expensive

è il più simpatico di tutti — he's the nicest of all

al più presto possibile — as early as possible

quale parte del libro ti è piaciuta di più? — which part of the book did you like most?

3) (piuttosto)

più che uno stimolo è un freno — it's more of a discouragement than an incentive

più che un avvertimento è una minaccia — it isn't so much a warning as a threat

4) (in costruzioni correlative)

si è comportato più o meno come gli altri — he behaved much the way the others did

la canzone fa più o meno così — the song goes something like this

più o meno piace a tutti — everybody likes it more or less

né più, né meno — neither more, nor less

più studio questa materia, più difficile diventa — the more I study this subject, the more difficult it becomes

più lo vedo e meno mi piace — the more I see him, the less I like him

5) non... più (tempo) no longer, no more; (in presenza di altra negazione) any longer, any more; (quantità) no more; (in presenza di altra negazione) any more

non fuma più — he doesn't smoke any more o any longer

non abitano più qui — they no longer live here

non più di 5 persone per volta — no more than 5 people at any one time

non più tardi delle 6 — no later than 6

non c'è più pane — there is no more bread, there's no bread left

non ne voglio più — I don't want any more

non lo farò mai più — I'll never do it again

6) di più (in quantità, qualità maggiore)

una volta di più — once more o again

allontanarsi sempre di più — to get farther and farther away

spazientirsi sempre di più — to grow more and more impatient

me ne serve di più — I need more of it

è attivo quanto lei, se non di più — he is just as active as her, if not more so o or even more so; (con valore superlativo)

loro soffrono di più — they suffer (the) worst

quel che mi manca di più — what I miss most

7) non di più

cinque minuti, non di più — five minutes, no longer

non un soldo di più — not a penny more

8) niente di più

è carina, niente di più — she's nice looking but nothing special

9) in più

mi dia due mele in più — give me two more apples

ci abbiamo messo 2 ore in più dell'ultima volta — it took us 2 hours longer than last time

10) per di più moreover, furthermore, what's more

11) tutt'al più at the most

12) più che

pratico più che decorativo — practical rather than decorative

ce n'è più che a sufficienza — there's more than enough

più che mai — more than ever before
2.
aggettivo invariabile

1) (in maggiore quantità) more

più... che, più... di — more... than

mangia più pane di me — he eats more bread than me

offrire più possibilità — to offer more opportunities

2) (parecchi)

più volte, persone — several times, people

3) (con valore di superlativo relativo) most

è quello che ha più esperienza — he is the one with the most experience

chi prenderà più voti? — who will get (the) most votes?
3.
preposizione

1) (oltre a) plus, besides

2) mat. plus

due più sei fa otto — two plus six is eight
4.
sostantivo maschile invariabile

1) (la maggior parte) most

il più è fatto — most (of it) is done

il più è convincerlo — the main thing o the most difficult thing is to persuade him

2) mat. (segno) plus (sign)
5.
sostantivo maschile plurale i più (la maggioranza) most people

••

parlare del più e del meno — to talk about this and that

* * *

più

/pju/

I avverbio

1 (comparativo di maggioranza) more; è più vecchio di me he's older than me; è più bello di Luca he's more handsome than Luca; non è più onesto di lei he is no more honest than her; molto più difficile much more difficult; sempre più veloce faster and faster; sempre più interessante more and more interesting; tre volte più lungo di three times longer than o as long as; mangia più di me she eats more than I do o more than me; mangia due volte più di lui she eats twice as much as he does

2 (superlativo relativo) (il) più, (la) più, (i) più, (le) più the most; è il più caro it's the most expensive; è il più simpatico di tutti he's the nicest of all; al più presto possibile as early as possible; quale parte del libro ti è piaciuta di più? which part of the book did you like most?

3 (piuttosto) più che uno stimolo è un freno it's more of a discouragement than an incentive; più che un avvertimento è una minaccia it isn't so much a warning as a threat

4 (in costruzioni correlative) si è comportato più o meno come gli altri he behaved much the way the others did; la canzone fa più o meno così the song goes something like this; più o meno piace a tutti everybody likes it more or less; né più, né meno neither more, nor less; più studio questa materia, più difficile diventa the more I study this subject, the more difficult it becomes; più lo vedo e meno mi piace the more I see him, the less I like him

5 non... più (tempo) no longer, no more; (in presenza di altra negazione) any longer, any more; (quantità) no more; (in presenza di altra negazione) any more; non fuma più he doesn't smoke any more o any longer; non abitano più qui they no longer live here; non più di 5 persone per volta no more than 5 people at any one time; non più tardi delle 6 no later than 6; non c'è più pane there is no more bread, there's no bread left; non ne voglio più I don't want any more; non lo farò mai più I'll never do it again

6 di più (in quantità, qualità maggiore) una volta di più once more o again; allontanarsi sempre di più to get farther and farther away; spazientirsi sempre di più to grow more and more impatient; me ne serve di più I need more of it; è attivo quanto lei, se non di più he is just as active as her, if not more so o or even more so; (con valore superlativo) loro soffrono di più they suffer (the) worst; quel che mi manca di più what I miss most

7 non di più cinque minuti, non di più five minutes, no longer; non un soldo di più not a penny more

8 niente di più è carina, niente di più she's nice looking but nothing special

9 in più mi dia due mele in più give me two more apples; ci abbiamo messo 2 ore in più dell'ultima volta it took us 2 hours longer than last time

10 per di più moreover, furthermore, what's more

11 tutt'al più at the most

12 più che pratico più che decorativo practical rather than decorative; ce n'è più che a sufficienza there's more than enough; più che mai more than ever before

II aggettivo invariabile

1 (in maggiore quantità) more; più... che, più... di more... than; mangia più pane di me he eats more bread than me; offrire più possibilità to offer more opportunities

2 (parecchi) più volte, persone several times, people

3 (con valore di superlativo relativo) most; è quello che ha più esperienza he is the one with the most experience; chi prenderà più voti? who will get (the) most votes?

III preposizione

1 (oltre a) plus, besides

2 mat. plus; due più sei fa otto two plus six is eight

IV m.inv.

1 (la maggior parte) most; il più è fatto most (of it) is done; il più è convincerlo the main thing o the most difficult thing is to persuade him

2 mat. (segno) plus (sign)

V i più m.pl.

(la maggioranza) most people

IDIOMS

parlare del più e del meno to talk about this and that.

Dizionario Italiano-Inglese > più

17 поднимать на ноги

I

• ПОДНИМАТЬ < ПОДЫМАТЬ>/ПОДНЯТЬ <СТАВИТЬ/ПОСТАВИТЬ> НА НОГИ

[VP]

=====

1. поднимать на ноги кого [subj: human or nouns denoting a substance with a therapeutic effect]

⇒ to cure s.o.:

- X поставил Y-а на ноги≈ X put <got, set> Y back on Y's feet.

     ♦ Мои приятели были воплощением здоровья, но материнский глаз нашёл в них какую-то перемену к худшему; обо мне же и говорить не приходится; меня сразу объявили заморышем, которого необходимо как можно скорее поставить на ноги (Лившиц 1). My friends were the picture of health, but the maternal eye saw a change for the worse in them; not to mention me - I was declared immediately to be a weakling who had to be put back on his feet as soon as possible (1a).

2. поднимать на ноги кого [subj: human; more often last van]

⇒ to help s.o. become self-sufficient in life (usu. in refer, to rearing one's child):

- X поставил Y-а на ноги≈ X put <set, got> Y on Y's feet;

- X helped Y find Y's feet.

     ♦ [Ксения:] Ты - старый наш слуга, тебя батюшка мой на ноги поставил, ты обо мне подумай... (Горький 2). [К.:] Youyou're an old servant of ours, my father put you on your feet - think about me... (2b).

     ♦ Много горьких жалоб услыхала тесная комната на седьмом этаже... То не хватало денег на ведёрко угля, и дети мёрзли, то протирались штанишки Жано, то надо было купить задачник Аннет. Она всё же поставила детей на ноги (Эренбург 4). Many bitter complaints were heard in the poky little room on the sixth storey.... At times there was not enough money for a bucket of coal and the children froze; or else Jeannot's trousers were worn out or an exercise-book had to be bought for Annette. But she managed to set the children on their feet (4a).

     ♦ Он станет теперь совсем одинок. А у него теперь шестеро детей. И лавка на руках, и поднимай на ноги всю ораву (Булгаков 5). [context transl] Now he would be altogether alone. And he had six children. And the shop was on his hands, and the upbringing of all the children (5a).

3. поднимать на ноги что [subj: human or collect; obj: collect]

⇒ to strengthen sth., make sth. more solid, independent, capable of functioning productively (again):

- X поставил Y на ноги≈ X put (got, set) Y (back) on Y's feet (again).

     ♦ " Это [генерал Корнилов] кристальной честности человек, и только он один в состоянии поставить Россию на ноги" (Шолохов 3). " Не [General Kornilov] is a man of perfect integrity and he alone is capable of putting Russia on her feet again" (3a).

II

• ПОДНИМАТЬ < ПОДЫМАТЬ>/ПОДНЯТЬ <СТАВИТЬ/ПОСТАВИТЬ> НА НОГИ

[VP]

=====

1. поднимать на ноги кого-что [subj: human or a noun denoting a sound (variants поднимать (подымать)/поднять only)]

⇒ to awaken some person or group of people:

- X поднял Y-ов на ноги≈ X got (woke) Ys up;

- X roused Ys;

- X got Ys out of bed (out of their beds).

     ♦ "Заявляетесь ночью в пьяном виде, поднимаете на ноги весь дом, и у вас ещё хватает совести повышать на меня голос..." (Максимов 1). "You roll up drunk in the middle of the night, you wake up the whole house, and still you have the gall to raise your voice to me" (1a).

     ♦ Собаки залаяли. Значит, жена тревожит, поднимает боранлинцев на ноги (Айтматов 2). The dogs were barking...so evidently his wife was busy spreading the news and getting the people of Boranly out of their beds (2a).

2. поднимать на ноги кого-что [subj: human; obj: human pl or collect; more often variants поднимать (подымать)/поднять; usu. pfv fut]

⇒ to make s.o. act energetically:

- X поднял Y-а на ноги≈ X roused Y;

- X got Y moving;

- [in limited contexts] X had Y (out) doing sth.

     ♦ "Боже мой, без двадцати двенадцать! Мама, наверное, с ума сошла. Я обещала быть к ужину..." - "Может, все-таки останешься?" - "Нет, что ты! Она подымет на ноги всю московскую милицию!" (Ерофеев 3). "Oh my God, its twenty of twelve! Mama's probably crazy with worry. I promised to be home for supper...." "You don't think you could stay?" "No, its out of the question! She'd have the whole Moscow police force out looking for me!" (3a).

3. поднимать на ноги кого-что [subj: human or abstr; obj: human pl or collect; more often variants поднимать (подымать)/поднять; usu. pfv]

⇒ to agitate, disturb, arouse s.o. (usu. a group of people):

- X поднял на ноги Y-ов≈ X created a commotion among Ys;

- X stirred Ys up.

     ♦ Слух о мобилизации поднял всех на ноги. The rumor about mobilization stirred everyone up.

     ♦ Одиннадцатого октября, в тот самый день, когда в главной квартире всё было поднято на ноги известием о поражении Мака, в штабе эскадрона походная жизнь спокойно шла по-старому (Толстой 4). [context transl] On the eighth of October, the day when at headquarters all was in a turmoil over the news of Mack's defeat, the camp life of the officers in this squadron was quietly proceeding as usual (4a).

Большой русско-английский фразеологический словарь > поднимать на ноги

18 поднять на ноги

I

• ПОДНИМАТЬ < ПОДЫМАТЬ>/ПОДНЯТЬ <СТАВИТЬ/ПОСТАВИТЬ> НА НОГИ

[VP]

=====

1. поднять на ноги кого [subj: human or nouns denoting a substance with a therapeutic effect]

⇒ to cure s.o.:

- X поставил Y-а на ноги≈ X put <got, set> Y back on Y's feet.

     ♦ Мои приятели были воплощением здоровья, но материнский глаз нашёл в них какую-то перемену к худшему; обо мне же и говорить не приходится; меня сразу объявили заморышем, которого необходимо как можно скорее поставить на ноги (Лившиц 1). My friends were the picture of health, but the maternal eye saw a change for the worse in them; not to mention me - I was declared immediately to be a weakling who had to be put back on his feet as soon as possible (1a).

2. поднять на ноги кого [subj: human; more often last van]

⇒ to help s.o. become self-sufficient in life (usu. in refer, to rearing one's child):

- X поставил Y-а на ноги≈ X put <set, got> Y on Y's feet;

- X helped Y find Y's feet.

     ♦ [Ксения:] Ты - старый наш слуга, тебя батюшка мой на ноги поставил, ты обо мне подумай... (Горький 2). [К.:] Youyou're an old servant of ours, my father put you on your feet - think about me... (2b).

     ♦ Много горьких жалоб услыхала тесная комната на седьмом этаже... То не хватало денег на ведёрко угля, и дети мёрзли, то протирались штанишки Жано, то надо было купить задачник Аннет. Она всё же поставила детей на ноги (Эренбург 4). Many bitter complaints were heard in the poky little room on the sixth storey.... At times there was not enough money for a bucket of coal and the children froze; or else Jeannot's trousers were worn out or an exercise-book had to be bought for Annette. But she managed to set the children on their feet (4a).

     ♦ Он станет теперь совсем одинок. А у него теперь шестеро детей. И лавка на руках, и поднимай на ноги всю ораву (Булгаков 5). [context transl] Now he would be altogether alone. And he had six children. And the shop was on his hands, and the upbringing of all the children (5a).

3. поднять на ноги что [subj: human or collect; obj: collect]

⇒ to strengthen sth., make sth. more solid, independent, capable of functioning productively (again):

- X поставил Y на ноги≈ X put (got, set) Y (back) on Y's feet (again).

     ♦ " Это [генерал Корнилов] кристальной честности человек, и только он один в состоянии поставить Россию на ноги" (Шолохов 3). " Не [General Kornilov] is a man of perfect integrity and he alone is capable of putting Russia on her feet again" (3a).

II

• ПОДНИМАТЬ < ПОДЫМАТЬ>/ПОДНЯТЬ <СТАВИТЬ/ПОСТАВИТЬ> НА НОГИ

[VP]

=====

1. поднять на ноги кого-что [subj: human or a noun denoting a sound (variants поднимать (подымать)/поднять only)]

⇒ to awaken some person or group of people:

- X поднял Y-ов на ноги≈ X got (woke) Ys up;

- X roused Ys;

- X got Ys out of bed (out of their beds).

     ♦ "Заявляетесь ночью в пьяном виде, поднимаете на ноги весь дом, и у вас ещё хватает совести повышать на меня голос..." (Максимов 1). "You roll up drunk in the middle of the night, you wake up the whole house, and still you have the gall to raise your voice to me" (1a).

     ♦ Собаки залаяли. Значит, жена тревожит, поднимает боранлинцев на ноги (Айтматов 2). The dogs were barking...so evidently his wife was busy spreading the news and getting the people of Boranly out of their beds (2a).

2. поднять на ноги кого-что [subj: human; obj: human pl or collect; more often variants поднимать (подымать)/поднять; usu. pfv fut]

⇒ to make s.o. act energetically:

- X поднял Y-а на ноги≈ X roused Y;

- X got Y moving;

- [in limited contexts] X had Y (out) doing sth.

     ♦ "Боже мой, без двадцати двенадцать! Мама, наверное, с ума сошла. Я обещала быть к ужину..." - "Может, все-таки останешься?" - "Нет, что ты! Она подымет на ноги всю московскую милицию!" (Ерофеев 3). "Oh my God, its twenty of twelve! Mama's probably crazy with worry. I promised to be home for supper...." "You don't think you could stay?" "No, its out of the question! She'd have the whole Moscow police force out looking for me!" (3a).

3. поднять на ноги кого-что [subj: human or abstr; obj: human pl or collect; more often variants поднимать (подымать)/поднять; usu. pfv]

⇒ to agitate, disturb, arouse s.o. (usu. a group of people):

- X поднял на ноги Y-ов≈ X created a commotion among Ys;

- X stirred Ys up.

     ♦ Слух о мобилизации поднял всех на ноги. The rumor about mobilization stirred everyone up.

     ♦ Одиннадцатого октября, в тот самый день, когда в главной квартире всё было поднято на ноги известием о поражении Мака, в штабе эскадрона походная жизнь спокойно шла по-старому (Толстой 4). [context transl] On the eighth of October, the day when at headquarters all was in a turmoil over the news of Mack's defeat, the camp life of the officers in this squadron was quietly proceeding as usual (4a).

Большой русско-английский фразеологический словарь > поднять на ноги

19 подымать на ноги

I

• ПОДНИМАТЬ < ПОДЫМАТЬ>/ПОДНЯТЬ <СТАВИТЬ/ПОСТАВИТЬ> НА НОГИ

[VP]

=====

1. подымать на ноги кого [subj: human or nouns denoting a substance with a therapeutic effect]

⇒ to cure s.o.:

- X поставил Y-а на ноги≈ X put <got, set> Y back on Y's feet.

     ♦ Мои приятели были воплощением здоровья, но материнский глаз нашёл в них какую-то перемену к худшему; обо мне же и говорить не приходится; меня сразу объявили заморышем, которого необходимо как можно скорее поставить на ноги (Лившиц 1). My friends were the picture of health, but the maternal eye saw a change for the worse in them; not to mention me - I was declared immediately to be a weakling who had to be put back on his feet as soon as possible (1a).

2. подымать на ноги кого [subj: human; more often last van]

⇒ to help s.o. become self-sufficient in life (usu. in refer, to rearing one's child):

- X поставил Y-а на ноги≈ X put <set, got> Y on Y's feet;

- X helped Y find Y's feet.

     ♦ [Ксения:] Ты - старый наш слуга, тебя батюшка мой на ноги поставил, ты обо мне подумай... (Горький 2). [К.:] Youyou're an old servant of ours, my father put you on your feet - think about me... (2b).

     ♦ Много горьких жалоб услыхала тесная комната на седьмом этаже... То не хватало денег на ведёрко угля, и дети мёрзли, то протирались штанишки Жано, то надо было купить задачник Аннет. Она всё же поставила детей на ноги (Эренбург 4). Many bitter complaints were heard in the poky little room on the sixth storey.... At times there was not enough money for a bucket of coal and the children froze; or else Jeannot's trousers were worn out or an exercise-book had to be bought for Annette. But she managed to set the children on their feet (4a).

     ♦ Он станет теперь совсем одинок. А у него теперь шестеро детей. И лавка на руках, и поднимай на ноги всю ораву (Булгаков 5). [context transl] Now he would be altogether alone. And he had six children. And the shop was on his hands, and the upbringing of all the children (5a).

3. подымать на ноги что [subj: human or collect; obj: collect]

⇒ to strengthen sth., make sth. more solid, independent, capable of functioning productively (again):

- X поставил Y на ноги≈ X put (got, set) Y (back) on Y's feet (again).

     ♦ " Это [генерал Корнилов] кристальной честности человек, и только он один в состоянии поставить Россию на ноги" (Шолохов 3). " Не [General Kornilov] is a man of perfect integrity and he alone is capable of putting Russia on her feet again" (3a).

II

• ПОДНИМАТЬ < ПОДЫМАТЬ>/ПОДНЯТЬ <СТАВИТЬ/ПОСТАВИТЬ> НА НОГИ

[VP]

=====

1. подымать на ноги кого-что [subj: human or a noun denoting a sound (variants поднимать (подымать)/поднять only)]

⇒ to awaken some person or group of people:

- X поднял Y-ов на ноги≈ X got (woke) Ys up;

- X roused Ys;

- X got Ys out of bed (out of their beds).

     ♦ "Заявляетесь ночью в пьяном виде, поднимаете на ноги весь дом, и у вас ещё хватает совести повышать на меня голос..." (Максимов 1). "You roll up drunk in the middle of the night, you wake up the whole house, and still you have the gall to raise your voice to me" (1a).

     ♦ Собаки залаяли. Значит, жена тревожит, поднимает боранлинцев на ноги (Айтматов 2). The dogs were barking...so evidently his wife was busy spreading the news and getting the people of Boranly out of their beds (2a).

2. подымать на ноги кого-что [subj: human; obj: human pl or collect; more often variants поднимать (подымать)/поднять; usu. pfv fut]

⇒ to make s.o. act energetically:

- X поднял Y-а на ноги≈ X roused Y;

- X got Y moving;

- [in limited contexts] X had Y (out) doing sth.

     ♦ "Боже мой, без двадцати двенадцать! Мама, наверное, с ума сошла. Я обещала быть к ужину..." - "Может, все-таки останешься?" - "Нет, что ты! Она подымет на ноги всю московскую милицию!" (Ерофеев 3). "Oh my God, its twenty of twelve! Mama's probably crazy with worry. I promised to be home for supper...." "You don't think you could stay?" "No, its out of the question! She'd have the whole Moscow police force out looking for me!" (3a).

3. подымать на ноги кого-что [subj: human or abstr; obj: human pl or collect; more often variants поднимать (подымать)/поднять; usu. pfv]

⇒ to agitate, disturb, arouse s.o. (usu. a group of people):

- X поднял на ноги Y-ов≈ X created a commotion among Ys;

- X stirred Ys up.

     ♦ Слух о мобилизации поднял всех на ноги. The rumor about mobilization stirred everyone up.

     ♦ Одиннадцатого октября, в тот самый день, когда в главной квартире всё было поднято на ноги известием о поражении Мака, в штабе эскадрона походная жизнь спокойно шла по-старому (Толстой 4). [context transl] On the eighth of October, the day when at headquarters all was in a turmoil over the news of Mack's defeat, the camp life of the officers in this squadron was quietly proceeding as usual (4a).

Большой русско-английский фразеологический словарь > подымать на ноги

20 поставить на ноги

I

• ПОДНИМАТЬ < ПОДЫМАТЬ>/ПОДНЯТЬ <СТАВИТЬ/ПОСТАВИТЬ> НА НОГИ

[VP]

=====

1. поставить на ноги кого [subj: human or nouns denoting a substance with a therapeutic effect]

⇒ to cure s.o.:

- X поставил Y-а на ноги≈ X put <got, set> Y back on Y's feet.

     ♦ Мои приятели были воплощением здоровья, но материнский глаз нашёл в них какую-то перемену к худшему; обо мне же и говорить не приходится; меня сразу объявили заморышем, которого необходимо как можно скорее поставить на ноги (Лившиц 1). My friends were the picture of health, but the maternal eye saw a change for the worse in them; not to mention me - I was declared immediately to be a weakling who had to be put back on his feet as soon as possible (1a).

2. поставить на ноги кого [subj: human; more often last van]

⇒ to help s.o. become self-sufficient in life (usu. in refer, to rearing one's child):

- X поставил Y-а на ноги≈ X put <set, got> Y on Y's feet;

- X helped Y find Y's feet.

     ♦ [Ксения:] Ты - старый наш слуга, тебя батюшка мой на ноги поставил, ты обо мне подумай... (Горький 2). [К.:] Youyou're an old servant of ours, my father put you on your feet - think about me... (2b).

     ♦ Много горьких жалоб услыхала тесная комната на седьмом этаже... То не хватало денег на ведёрко угля, и дети мёрзли, то протирались штанишки Жано, то надо было купить задачник Аннет. Она всё же поставила детей на ноги (Эренбург 4). Many bitter complaints were heard in the poky little room on the sixth storey.... At times there was not enough money for a bucket of coal and the children froze; or else Jeannot's trousers were worn out or an exercise-book had to be bought for Annette. But she managed to set the children on their feet (4a).

     ♦ Он станет теперь совсем одинок. А у него теперь шестеро детей. И лавка на руках, и поднимай на ноги всю ораву (Булгаков 5). [context transl] Now he would be altogether alone. And he had six children. And the shop was on his hands, and the upbringing of all the children (5a).

3. поставить на ноги что [subj: human or collect; obj: collect]

⇒ to strengthen sth., make sth. more solid, independent, capable of functioning productively (again):

- X поставил Y на ноги≈ X put (got, set) Y (back) on Y's feet (again).

     ♦ " Это [генерал Корнилов] кристальной честности человек, и только он один в состоянии поставить Россию на ноги" (Шолохов 3). " Не [General Kornilov] is a man of perfect integrity and he alone is capable of putting Russia on her feet again" (3a).

II

• ПОДНИМАТЬ < ПОДЫМАТЬ>/ПОДНЯТЬ <СТАВИТЬ/ПОСТАВИТЬ> НА НОГИ

[VP]

=====

1. поставить на ноги кого-что [subj: human or a noun denoting a sound (variants поднимать (подымать)/поднять only)]

⇒ to awaken some person or group of people:

- X поднял Y-ов на ноги≈ X got (woke) Ys up;

- X roused Ys;

- X got Ys out of bed (out of their beds).

     ♦ "Заявляетесь ночью в пьяном виде, поднимаете на ноги весь дом, и у вас ещё хватает совести повышать на меня голос..." (Максимов 1). "You roll up drunk in the middle of the night, you wake up the whole house, and still you have the gall to raise your voice to me" (1a).

     ♦ Собаки залаяли. Значит, жена тревожит, поднимает боранлинцев на ноги (Айтматов 2). The dogs were barking...so evidently his wife was busy spreading the news and getting the people of Boranly out of their beds (2a).

2. поставить на ноги кого-что [subj: human; obj: human pl or collect; more often variants поднимать (подымать)/поднять; usu. pfv fut]

⇒ to make s.o. act energetically:

- X поднял Y-а на ноги≈ X roused Y;

- X got Y moving;

- [in limited contexts] X had Y (out) doing sth.

     ♦ "Боже мой, без двадцати двенадцать! Мама, наверное, с ума сошла. Я обещала быть к ужину..." - "Может, все-таки останешься?" - "Нет, что ты! Она подымет на ноги всю московскую милицию!" (Ерофеев 3). "Oh my God, its twenty of twelve! Mama's probably crazy with worry. I promised to be home for supper...." "You don't think you could stay?" "No, its out of the question! She'd have the whole Moscow police force out looking for me!" (3a).

3. поставить на ноги кого-что [subj: human or abstr; obj: human pl or collect; more often variants поднимать (подымать)/поднять; usu. pfv]

⇒ to agitate, disturb, arouse s.o. (usu. a group of people):

- X поднял на ноги Y-ов≈ X created a commotion among Ys;

- X stirred Ys up.

     ♦ Слух о мобилизации поднял всех на ноги. The rumor about mobilization stirred everyone up.

     ♦ Одиннадцатого октября, в тот самый день, когда в главной квартире всё было поднято на ноги известием о поражении Мака, в штабе эскадрона походная жизнь спокойно шла по-старому (Толстой 4). [context transl] On the eighth of October, the day when at headquarters all was in a turmoil over the news of Mack's defeat, the camp life of the officers in this squadron was quietly proceeding as usual (4a).

Большой русско-английский фразеологический словарь > поставить на ноги

Страницы

Следующая →

1

2

3

4

См. также в других словарях:

List of My Wife and Kids episodes — The following is a page of episodes for the television sitcom, My Wife and Kids. The series aired on ABC from March 28, 2001 to May 17, 2005 with a total of 122 episodes produced spanning 5 seasons. Contents 1 Series overview 2 Season 1: 2001 3… … Wikipedia

Children's Day — Type Historical Date Varies regionally (Universal Children s Day is celebrated on April 30 Related to Father s Day, Mother s Day, International Men s Day, International Women s Day, Parents Day Children Day , as an event, is celebrated on va … Wikipedia

Children's Island — Children s Island, known as Cat Island prior to 1996, is an island off Marblehead, Massachusetts and is part of the City of Salem, Massachusetts. The YMCA of the North Shore has owned and operated a children s day camp on it since 1955. The first … Wikipedia

Children of the Dust (novel) — Children of the Dust Author(s) Louise Lawrence Publisher Harper Row … Wikipedia

Children of Passions — The following are characters from the American soap opera Passions who are notable for being the children of important characters, but are too minor to have their own articles. The show wrapped up on August 7, 2008. Contents 1 Sam Bennett 2 … Wikipedia

Children of Men — For the 1992 novel by P. D. James, see The Children of Men. Children of Men Theatrical poster showing Clive Owen Directed by Alfonso Cuarón … Wikipedia

CHILDREN'S LITERATURE — This entry is arranged according to the following outline: introduction CHILDREN S LITERATURE IN HEBREW early period … Encyclopedia of Judaism

Mormonism and polygamy — Plural marriage redirects here. For generalized concept, see polygamy. Mormonism and polygamy Members of Joseph F. Smith s family, including his sons … Wikipedia

Polygamy and the Latter Day Saint movement — Historically, one of the defining characteristics of much of the Latter Day Saint movement was the doctrine and practice of polygamy or later referred to as plural marriage, a type of polygyny. [Citation|author=anonymous|title=History of… … Wikipedia

Blacks and The Church of Jesus Christ of Latter-day Saints — From the end of the nineteenth century until 1978, The Church of Jesus Christ of Latter day Saints did not allow black men of African descent to be ordained to the priesthood or allow black men or women of African descent to participate in temple … Wikipedia

List of accidents and incidents involving military aircraft, 1950-1974 — This is a list of notable accidents and incidents involving military aircraft grouped by the year in which the accident or incident occurred. For more exhaustive lists, see the [http://www.baaa acro.com/ Aircraft Crash Record Office] or the [http … Wikipedia

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на все языки

I have a wife and six children

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на все языки

I have a wife and six children

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: